ECLI:NL:RBZWB:2021:902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de AVG

Op 2 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle. De eiser had op 17 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn verzoek om inzage in persoonsgegevens op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het verzoek van eiser correct heeft aangemerkt als een verzoek om inzage op grond van de AVG. Het college ontving de aanvraag op 1 mei 2020 en heeft de eiser op 15 mei 2020 geïnformeerd dat zijn verzoek alleen in behandeling kon worden genomen indien zijn identiteit vastgesteld kon worden. De rechtbank oordeelde dat de brief van eiser van 16 juni 2020 niet kon worden aangemerkt als een rechtsgeldige ingebrekestelling, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8121 AVG

uitspraak van 2 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 17 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn verzoek om inzage te verkrijgen van hem betreffende persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft het college bij brief van 29 april 2020 verzocht om hem uitsluitsel te geven of er hem betreffende persoonsgegevens bij de gemeente Steenbergen worden verwerkt en om, wanneer dat het geval is, inzage te krijgen in die persoonsgegevens en in de overige informatie.
Het college heeft eiser bij brief van 15 mei 2020 meegedeeld dat voordat een verzoek om inzage in persoonsgegevens in behandeling genomen kan worden, de identiteit van de betrokkene vastgesteld moet worden. Het college verzoekt eiser om via de website de aanvraag in te dienen, waarmee eiser zich identificeert met DigiD.
Eiser heeft het college bij brief van 16 juni 2020 verzocht een besluit te nemen op zijn brief van 29 april 2020. Hij stelt dat niet tijdig is beslist en verzoekt het college te werk te gaan.
Bij brief van 17 augustus 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek door het college.
Het college heeft bij brieven van 14 januari 2021 en 26 januari 2021 de op de procedure niet tijdig beslissen betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Hierop heeft eiser bij brief van 18 februari 2021 gereageerd.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het college heeft het verzoek van eiser terecht aangemerkt als een verzoek om inzage op grond van de AVG. In artikel 12, derde lid, van de AVG is bepaald dat het bestuursorgaan binnen een maand na ontvangst van het verzoek informatie verstrekt over het gevolg dat aan een verzoek is gegeven. Het college ontving de aanvraag van 29 april 2020 op 1 mei 2020. Vaststaat dat het college eiser bij brief van 15 mei 2020 heeft geïnformeerd over zijn verzoek. Het college heeft eiser meegedeeld dat zijn verzoek alleen in behandeling kan worden genomen indien de identiteit van eiser vastgesteld kan worden. (artikel 12, zesde lid, van de AVG).
4. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, kan de stelling van eiser dat met de brief van 15 mei 2020 de beslistermijn op grond van artikel 4:15 van de Awb niet is opgeschort omdat daarin door het college geen termijn is bepaald, hem niet baten. Het college heeft zijn verzoek namelijk niet in behandeling genomen, omdat eiser zichzelf niet heeft geïdentificeerd.
5. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eisers brief van 16 juni 2020 qua inhoud niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige ingebrekestelling.
Uit de Awb en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat een ingebrekestelling schriftelijk moet zijn en in beginsel vormvrij is. Daarbij is wel vereist dat de inhoud van de ingebrekestelling herleidbaar moet zijn naar de oorspronkelijke aanvraag en het te nemen besluit, en het bestuursorgaan gemaand wordt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit te nemen (zie onder andere de uitspraak van de AbRS van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5083).
De ingebrekestelling is weliswaar vormvrij, maar heeft wel ten doel het college duidelijk en onomwonden ervan op de hoogte te stellen dat een beslissing wordt verlangd en dat bij het uitblijven daarvan nadere stappen ondernomen zullen worden. Uit de tekst van de brief van 16 juni 2020 kan dit niet worden afgeleid. Het verzoek “hierin te werk te gaan” is te onbepaald en betreft slechts een herinnering aan een lopend verzoek en de wens spoedig een besluit op dat verzoek te ontvangen. Bovendien is de inhoud van de ingebrekestelling niet herleidbaar naar de aanvraag en het te nemen besluit. Een enkele verwijzing naar “mijn brief d.d. 29 april 2020” geeft het college onvoldoende duidelijkheid welke aanvraag is gedaan en welke beslissing wordt verlangd.
Omdat de brief van 16 juni 2020 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling, is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Het beroepschrift kon daarom nog niet worden ingediend.
6. Het beroep van eiser zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 2 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.