ECLI:NL:RBZWB:2021:899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na eerstejaarsbeoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser, die als kok en portier heeft gewerkt, was arbeidsongeschikt geraakt na een val op 9 januari 2018. Het UWV beëindigde zijn uitkering per 27 april 2019 na een eerstejaarsbeoordeling. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 december 2020 zijn de feiten en omstandigheden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd, waarbij rapportages van verzekeringsartsen zijn geraadpleegd. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en verzocht om een deskundige herbeoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en wees het verzoek om een deskundige af.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6418 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 27 april 2019.
In het besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 december 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als kok en portier tot en met 30 september 2018.
Als gevolg van een val van de trap op 9 januari 2018 was eiser arbeidsongeschikt toen zijn arbeidsovereenkomst niet werd verlengd per 1 oktober 2018.
Bij besluit van 9 november 2018 heeft het UWV eiser met ingang van 1 oktober 2018 een ZW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit (van 26 maart 2019) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 27 april 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 27 april 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier en de medische informatie van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 11 mei 2018 en 19 februari 2019 bestudeerd. Voorts heeft de verzekeringsarts eiser op het spreekuur van 19 maart 2019 onderzocht. In zijn rapportage van 19 maart 2019 concludeert de verzekeringsarts dat eiser een behandeling heeft ondergaan waarvan hij herstellende is. Eind mei/begin juni 2019 wordt bepaald of er nog een behandeling plaats zal vinden. Er is geen sprake van één van de uitzonderingscriteria zoals geformuleerd in de Standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden. Er is ook geen aanleiding een stoornis in de energiehuishouding aan te nemen. De verzekeringsarts ziet geen indicatie preventief en geen indicatie verminderde beschikbaarheid en concludeert daarom dat er geen indicatie is voor een urenbeperking.
Wel ziet de verzekeringsarts beperkingen voor trillingen aan de knieën, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk en geknield/gehurkt actief zijn.
Tot slot meldt [naam verzekeringsarts 1] binnen een jaar een redelijke tot goede kans te zien voor een relevante verbetering door het natuurlijk herstel van de aandoening en/of adequate behandeling.
De beperkingen en de belastbaarheid heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 maart 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft het dossier van eiser bestudeerd en in de rapportage van 10 maart 2020 geconcludeerd dat de primaire arts correct heeft weergegeven wat de beperkingen zijn van eiser op de datum in geding, maar de beperking voor geknield/gehurkt actief zijn niet geheel heeft door laten wegen in de FML. Nagelaten is eiser te beperken voor het langdurig bereiken van de grond door middel van het geknield of gehurkt actief zijn. Dat wil de verzekeringsarts b&b corrigeren.
Voor de door eiser geclaimde urenbeperking kan de verzekeringsarts b&b geen medische grondslag vinden omdat eiser geen energetische tekorten kent die herleidbaar zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak die een duurbeperking zou rechtvaardigen. Ook ziet hij geen onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt of aanwijzingen dat werkzaamheden zonder duurbeperking tot een verslechtering van de gezondheidssituatie van eiser zouden leiden. Daarmee kan een beperking op preventieve gronden niet worden gerechtvaardigd. Ook hier acht de verzekeringsarts b&b de primaire verzekeringsarts grotendeels navolgbaar, zodat alleen het aspect geknield/gehurkt actief zijn aanpassing behoeft.
De zodanig gewijzigde FML heeft de verzekeringsarts b&b vastgesteld met de FML van 10 maart 2020.
5.2
Eiser heeft onder verwijzing naar zijn bezwaargronden tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat als gevolg waarvan te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat het UWV ten onrechte heeft aangenomen dat eiser na het revalideren hersteld zou zijn. Dat is niet zo, de beperkingen zijn nog steeds in dezelfde mate aanwezig. Primair verzoekt eiser dan ook het bestreden besluit op die grond te vernietigen. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank een deskundige aan te stellen die aan de hand van het dossier en eventueel fysiek onderzoek een herbeoordeling zal verrichten. Er is in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, omdat alle informatie al in het dossier zit. Er is niet meer. De behandelaren mogen niets over de vertaling van de beperkingen in de FML zeggen. Het is onmogelijk voor eiser om een volledige werkweek te werken. Dat moet iedere arts zien.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast zijn fysiek problemen met de knieën, ook de psychische problemen die eiser als gevolg van een echtscheiding kent. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding kan geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ook de informatie die al in het dossier aanwezig is, geeft geen aanleiding voor twijfel.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank ook onvoldoende twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen als nodig om in te stemmen met het verzoek van eiser een medisch deskundige een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten. Dat verzoek wijst de rechtbank dan ook niet toe.
Niet gebleken is dat in de FML van 10 maart 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productieplanner, werkvoorbereider (administratief) (Sbc-code 513010), medewerker arbeidsbemiddeling, personeelszaken (Sbc-code 563040) en telefonisch verkoper (outbound) (Sbc-code 315173).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 maart 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 maart 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat zijn arbeidsmogelijkheden te hoog zijn ingeschat omdat de beperkingen niet fors genoeg zijn vastgesteld in de FML.
6.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 maart 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 maart 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eiseres standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting juridisch niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht geweigerd/beëindigd per 27 april 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 26 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.