In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser, die als kok en portier heeft gewerkt, was arbeidsongeschikt geraakt na een val op 9 januari 2018. Het UWV beëindigde zijn uitkering per 27 april 2019 na een eerstejaarsbeoordeling. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 4 december 2020 zijn de feiten en omstandigheden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd, waarbij rapportages van verzekeringsartsen zijn geraadpleegd. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en verzocht om een deskundige herbeoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en wees het verzoek om een deskundige af.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.