ECLI:NL:RBZWB:2021:887
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, die eerder op 6 mei 2019 was verleend aan een B.V. De korpschef had deze toestemming ingetrokken op basis van de stelling dat de eiser in het verleden beveiligingswerkzaamheden had verricht zonder de vereiste toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef zich op het standpunt kon stellen dat de verleende toestemming niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er sprake was van evident foute besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij opmerkte dat de korpschef hogere eisen mag stellen aan de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers. De rechtbank heeft ook de incidenten van 9 juni en 10 augustus 2019 in haar overwegingen betrokken, waaruit bleek dat de eiser beveiligingswerkzaamheden had verricht zonder de benodigde toestemming. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet beschikte over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die vereist zijn voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.