ECLI:NL:RBZWB:2021:886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_150 20_151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake gereguleerd parkeren in de wijk door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze zaak hebben eisers, bewoners van een nieuwbouwcomplex in de wijk [naam wijk] te [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda inzake het gereguleerd parkeren. De besluiten, genomen op 29 november 2019, betroffen de uitbreiding van het gereguleerd parkeren in de wijk, wat eisers als onevenredig belastend ervaren. Tijdens de zitting op 14 januari 2021 hebben eisers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij stelden dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Het college verdedigde de besluiten door te stellen dat het algemeen belang van gereguleerd parkeren zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eisers.

De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat het college de belangen van eisers weliswaar niet ruimhartig, maar voldoende onderbouwd heeft meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de keuze van het college om het nieuwbouwcomplex niet onder de parkeerregulering te brengen, niet onredelijk is. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van eisers niet vergelijkbaar is met die van andere bewoners in de wijk. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de persoonlijke belangen van eisers niet zodanig urgent zijn dat het college niet in redelijkheid de uitbreiding van het gereguleerd parkeren heeft kunnen doorvoeren.

De uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 februari 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE AWB 20/150 VEROR en BRE AWB 20/151 VEROR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaken tussen

1.
[naam eiser 1], te [plaatsnaam] ,
2.
[naam eiser 2], te [plaatsnaam] ,
eisers,
gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 29 november 2019 (bestreden besluiten) van het college inzake het gereguleerd parkeren in de wijk [naam wijk] in [plaatsnaam] .
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 14 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde en mr. L.V. Suijkerbuijk namens het college.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers wonen op het adres [adres 1] in [plaatsnaam] . Ten tijde van de aankoop van hun nieuwbouwwoning was het parkeren in de wijk [naam wijk] , waar de [adres 1] is gelegen, niet gereguleerd. Op 1 oktober 2016 is gereguleerd parkeren ingevoerd in een gedeelte van de wijk.
In het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 van 9 april 2019 (primaire besluit) heeft het college het gereguleerd parkeren uitgebreid door (onder meer) in het noordelijk deel van de wijk gebieden aan te wijzen waar uitsluitend vergunninghouders kunnen parkeren en waar een bezoekersregeling geldt. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
In de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Standpunten partijen
2. Eisers voeren in beroep aan dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen in de bestreden besluiten en dat deze belangen onevenredig worden aangetast. Ten tijde van de aankoop van hun nieuwbouwwoning kon men vrij parkeren in de wijk. Bij de oplevering van de woning mocht een tweede auto of een auto van bezoekers niet meer bij de woning worden geparkeerd, maar moest deze op een afstand van ca. 500 meter worden geparkeerd. Door het Aanwijzingsbesluit wordt deze afstand groter. Eisers kunnen hun tweede auto niet meer op acceptabele loopafstand van hun woning parkeren en parkeren in een parkeergarage brengt onevenredig hoge kosten met zich mee. Verder kunnen bezoekers maximaal drie uur parkeren op een bezoekersparkeerplaats, maar dat levert problemen op voor bijvoorbeeld de kraamhulp en klusjesmannen.
Er is volgens eisers sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat naaste buren en overige wijkbewoners wel een parkeervergunning voor een tweede auto kunnen krijgen. Verder is het vertrouwensbeginsel geschonden, omdat door wethouders meermalen is toegezegd dat de bezoekersregeling ook voor hen zou gaan gelden. Nu de parkeerdruk in de straat is afgenomen, is het algemeen belang van het parkeren volgens eisers niet meer aanwezig, dan wel niet meer doorslaggevend.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat het algemeen belang van het gereguleerd parkeren zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eisers om te kunnen beschikken over een (tweede) parkeervoorziening dichtbij hun woning.
Volgens het college maken de combinatie van een toegenomen parkeerdruk, het huidige en toekomstig te verwachten waterbedeffect en de ruimtelijke ontwikkelingen dat een uitbreiding van het gereguleerd parkeren in de [naam wijk] noodzakelijk is. De parkeeroverlast leidt tot onveilige situaties op straat en de effecten van de gebiedsontwikkelingen rondom de [naam wijk] zullen de overlast verder vergroten.
Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat er een welbewuste keuze is gemaakt om voor het nieuwbouwcomplex, dat is gelegen in de directe omgeving van het Centraal Station, een lage parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning te hanteren. Voor de bewoners zijn er 13 parkeerplaatsen gerealiseerd op een nabijgelegen eigen terrein. Daarnaast bestaat de mogelijkheid (voor bezoekers) om gebruik te maken van het parkeerterrein aan de [adres 2] , de parkeergarage bij het station en parkeergarage [naam parkeergarage] , tegen een gereduceerd tarief. Voor de bewoners van de bestaande jaren ’30 wijk die aan het nieuwbouwcomplex grenst geldt een andere norm. Er is daar een andere parkeerbehoefte en regulering is noodzakelijk in verband met de smalle straten. Bovendien is het onredelijk om de parkeerproblematiek van de nieuwbouwwoningen op het oude deel van de wijk af te wentelen. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast is het vertrouwensbeginsel volgens het college niet geschonden, omdat er geen concrete toezeggingen zijn gedaan waaraan eisers verwachtingen mochten ontlenen. Indien er thans parkeerruimte zou zijn, zou van het toekennen van een parkeervergunning aan eisers een ongewenste precedentwerking uitgaan.
Wettelijk kader
4. In artikel 3 van de Parkeerverordening [plaatsnaam] 2013 is bepaald dat het college gebieden kan aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders op zowel belanghebbendenplaatsen als parkeerapparatuurplaatsen en de tijdstippen kan vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan. Ook kan het college gebieden aanwijzen waarbinnen parkeren voor bezoekers van huishoudens op straat is toegestaan.
In artikel 4 van de Parkeerverordening [plaatsnaam] 2013 is bepaald dat men voor maximaal één basisvergunning in aanmerking kan komen, indien de aanvrager uit dat huishouden staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens als bewoner van dat huishouden binnen het vergunningengebied en indien de aanvrager houder is van een motorvoertuig en woonachtig is in een woning waartoe geen eigen parkeergelegenheid behoort.
Op grond van artikel 3 van de Parkeerverordening [plaatsnaam] 2013 is op 9 april 2019 het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 vastgesteld. Dit Aanwijzingsbesluit is van kracht met ingang van 1 juni 2019.
In artikel 1.1 van dit Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 is een aantal straten en weggedeelten, waaronder meerdere straten in de directe omgeving van de [adres 1] (gebied [naam wijk] ), aangewezen als gebieden die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders op zowel belanghebbende- als parkeerapparatuurplaatsen.
Ingevolge artikel 1.2 van het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 is parkeren in het gebied [naam wijk] uitsluitend toegestaan aan houders van een parkeervergunning, van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 20.00 uur.
In artikel 4.1 van het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 is een aantal straten en weggedeelten aangewezen, waaronder meerdere straten in de directe omgeving van de [adres 1] (gebied [naam wijk] ), maar niet [adres 1] , waarvan de huishoudens een bezoekersregeling straat kunnen verkrijgen.
Ingevolge artikel 4.2 van het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 is voornoemde aanwijzing in het gebied [naam wijk] van kracht van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 20.00 uur.
Oordeel rechtbank
5.1
Eisers zijn woonachtig in een nieuwbouwcomplex aan de [adres 1] aan de rand van de [naam wijk] , vlakbij het Centraal Station in [plaatsnaam] . Dit gebied, de zogenaamde Spoorzone, is volop in ontwikkeling. Het is niet ongewoon dat in een dergelijke centraal gelegen, stadse woonomgeving beperkt parkeerruimte beschikbaar is. Om de parkeerproblematiek het hoofd te bieden en parkeeroverlast en onveilige situaties (ook in de toekomst) te voorkomen, heeft het college in 2016 gereguleerd parkeren in de wijk [naam wijk] ingevoerd. In 2019 is het vergunningengebied uitgebreid met het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019. De woning van eisers is bewust niet onder de Aanwijzingsbesluiten gebracht.
Bij de bestreden besluiten heeft het college het belang van eisers om hun (tweede) auto dichter bij hun woning te kunnen parkeren betrokken, maar het algemeen belang van het gereguleerd parkeren zwaarder laten wegen dan hun individueel belang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de bestreden besluiten weliswaar niet ruimhartig, maar wel voldoende onderbouwd. Op de zitting heeft het college in aanvulling hierop uiteen gezet dat de gemeente een duidelijke visie heeft ten aanzien van de parkeernormen bij nieuwbouw-woningen. Voor het nieuwbouwcomplex aan de [adres 1] is welbewust een lage parkeernorm vastgesteld, omdat het is gelegen in centrum stedelijk gebied in de directe nabijheid van diverse openbaar vervoer voorzieningen. Dit complex is niet meegenomen in het vergunningengebied, omdat het afbreuk zou doen aan de strekking en het doel van de parkeerregulering en de voor dit complex vastgestelde parkeernorm. Deze visie is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk en voldoende gemotiveerd. De bestreden besluiten passen in die visie van het college.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat bij de aankoop van de woning of op enig ander moment het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat eisers onder de parkeerregeling zouden gaan vallen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwens-beginsel moeten aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke toezegging door het college in dit geval niet gebleken. De uitlating van opeenvolgende wethouders dat ‘het wel goed zal komen’ kan niet worden aangemerkt als een concrete, ondubbelzinnige toezegging waaraan eisers verwachtingen konden ontlenen. De omstandigheid dat de situatie ten tijde van de koop en oplevering van de woning minder ongunstig was doordat eisers (hun tweede auto) nog op relatief korte afstand in de wijk konden parkeren, maakt niet dat zij er op konden/mochten vertrouwen dat deze situatie niet zou wijzigen.
Eisers hebben daarnaast op de zitting aangevoerd dat alle bewoners van de [adres 3] een brief van een wethouder hebben ontvangen waarin wordt medegedeeld dat de gemeente hen wil toevoegen aan de bezoekersregeling. Deze brief behelst slechts een voornemen en houdt geen concrete toezegging in, zodat ook op grond hiervan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
5.3
Het nieuwbouwcomplex aan de [adres 1] bestaat uit 13 woningen. Voor het complex is een parkeernorm vastgesteld van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Tijdens de zitting is ter sprake gekomen dat deze norm niet geheel is gerealiseerd. Er zijn immers 13 parkeerplaatsen op een nabijgelegen eigen terrein beschikbaar voor de bewoners van het complex, wat neerkomt op één parkeerplaats per woning. Dat bewoners daarnaast niet beschikken over een parkeervergunning voor een tweede auto of voor bezoekers levert problemen op voor bijvoorbeeld klusjesmannen en de kraamhulp. Volgens het college doet dit niets af aan de keuze om de bewoners van het nieuwbouwcomplex niet mee te nemen in de regulering. Gewezen wordt op de mogelijkheid voor bezoekers om tegen een gereduceerd tarief te parkeren op een parkeerterrein en in parkeergarages in de buurt.
Hoewel het begrijpelijk is dat de bewoners de door het college gekozen oplossing voor de parkeerproblematiek niet ideaal vinden, is deze naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk voor woningen in deze stadse woonomgeving. De omstandigheid dat bij de realisatie van het complex mogelijk 2 à 3 parkeerplaatsen te weinig zijn gerealiseerd, maakt niet dat het onredelijk is dat het college het gebied waarop het Aanwijzingsbesluit ziet middels de bestreden besluiten uitbreidt (en eisers en hun buren daar niet onder laat vallen). Dat er bij de realisatie van het nieuwbouwcomplex mogelijk enkele parkeerplaatsen te weinig zijn gerealiseerd, kan het college ook op andere wijze repareren of compenseren. De rechtbank kan zich in deze zaken, waarin uitsluitend het Aanwijzingsbesluit parkeren 2019 ter beoordeling voorligt, niet uitspreken over de (on)redelijkheid van de standpunten van het college over alternatieven.
Het feit dat de overburen wel beschikken over een vergunning om in de wijk te parkeren leidt niet tot een ander oordeel. Er is immers geen sprake van gelijke gevallen, nu het woningen betreft die behoren tot het oude deel van de wijk, waarvoor andere uitgangspunten gelden en die helemaal niet beschikken over een eigen parkeerplaats. Er is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.4
Eisers hebben ten slotte nog aangevoerd dat de parkeerdruk in de straat is afgenomen, zodat er geen reden is om geen parkeervergunning aan hen toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiervan een ongewenste precedentwerking zou uitgaan. Immers, in dat geval zouden alle bewoners van het nieuwbouwcomplex recht hebben op een parkeervergunning, wat afbreuk zou doen aan de doelstelling van de parkeerregulering en waardoor de druk op de beschikbare parkeerruimte weer of verder zou oplopen. Voor zover er nog parkeerruimte is, is het niet onredelijk dat die ruimte gereserveerd wordt voor crisisgevallen of toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen. De door eisers aangevoerde persoonlijke belangen – langer moeten lopen met kleine kinderen of boodschappen, ongemak voor bezoekers en dienstverleners of klusjesmannen – zijn niet zodanig urgent en bijzonder dat het college niet in redelijkheid het gebied waarvoor gereguleerd parkeren geldt heeft kunnen uitbreiden.
Conclusie
6. De beroepen zijn ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 26 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.