ECLI:NL:RBZWB:2021:867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_531 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

Op 1 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een rechtspersoon die is uitgeschreven uit het handelsregister, had op 28 januari 2021 een verzoek ingediend met betrekking tot de tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 2). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het UWV heeft meegedeeld dat de rechtspersoon Your Results is opgehouden te bestaan. Dit leidde tot de vraag welke betekenis aan deze uitschrijving moet worden gehecht in het kader van de ontvankelijkheid van het verzoek.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verplichting tot betaling van griffierecht niet is nageleefd. Verzoekster was op 4 februari 2021 gewezen op deze verplichting en had tot uiterlijk twee weken na deze datum de gelegenheid om het griffierecht te betalen. Aangezien het griffierecht niet tijdig was ontvangen, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

De voorzieningenrechter heeft verder opgemerkt dat, hoewel de rechtspersoon is uitgeschreven, dit niet automatisch betekent dat verzoekster niet meer als procespartij kan optreden. De uitschrijving kan niet leiden tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Desondanks heeft de voorzieningenrechter uiteindelijk besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet voldaan was aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/531 VV

uitspraak van 1 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] te [vestigingsplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde],
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda),

Procesverloop

Verzoekster heeft op 28 januari 2021 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend inzake een beslissing van de minister over de tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now 2).
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het UWV heeft meegedeeld dat Your Results als rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Een kopie van een uittreksel van het handelsregister is bijgevoegd. Uit dit uittreksel blijkt dat [naam verzoekster] is uitgeschreven uit het handelsregister. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld welke betekenis hieraan moet worden gehecht.
Uit artikel 2:19, vierde en vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechtspersoon, indien hij op het tijdstip van ontbinding geen baten meer heeft, alsdan ophoudt te bestaan en, als er wel baten zijn, na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Het zesde lid van dit wetsartikel bepaalt voorts dat de rechtspersoon in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt en dat de vereffenaar aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, daarvan opgave doet. Artikel 2:23b van het BW bepaalt nog dat de vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn. Ten slotte is van belang dat ingevolge artikel 2:23c van het BW de rechtbank de vereffening op verzoek van een belanghebbende kan heropenen indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [naam verzoekster] nog als procespartij kan optreden. De uitschrijving van de vennootschap kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.
2. Vervolgens zal de voorzieningenrechter beoordelen of aan de overige eisen van de Awb voor het in behandeling nemen van het verzoek is voldaan. In de Awb is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Dit vloeit voort uit artikel 8:82 van de Awb, in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.
3. Verzoekster is bij aangetekende brief van 4 februari 2021 gewezen op de verplichting tot het betalen van griffierecht. Aan verzoekster is meegedeeld dat het griffierecht uiterlijk binnen twee weken moet worden betaald. Verzoekster is er in deze brief tevens op gewezen dat bij niet tijdige betaling het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. De voorzieningenrechter heeft de nota retour ontvangen met daarop handgeschreven aangetekend ‘ingetrokken’. Deze intrekking is echter niet voorzien van een handtekening en het is ook niet duidelijk door wie deze aantekening is gemaakt. Er is daarom geen sprake van een rechtsgeldige intrekking.
4. Bij de verdere beoordeling constateert de voorzieningenrechter dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het verzoek is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees griffier op 1 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.