4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het volgende kan worden vastgesteld of is voldoende aannemelijk geworden.
Verdachte en [Naam 1] hadden een relatie en waren woonachtig op het adres [Straatnaam] . Zij waren gebruikers van heroïne en cocaïne. Zij kochten deze drugs van onder meer het slachtoffer. In de avond van donderdag 7 oktober 2010 is verschillende malen telefonisch contact geweest tussen het telefoonnummer dat bij verdachte en [Naam 1] in gebruik was en het slachtoffer. [Naam 1] heeft verklaard dat zij contact zochten met het slachtoffer om drugs van hem te kopen. Het slachtoffer zou de drugs die avond komen brengen. Hij is die avond naar de woning van verdachte en [Naam 1] gegaan. Het slachtoffer gebruikte eveneens harddrugs, ook die dag. Gelet op de verklaring van getuige [Naam 6] , de analyse van het telefoonverkeer van het slachtoffer en het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood van 15 oktober 2010, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer in de avond van 7 oktober 2010, althans in de nacht van 7 op 8 oktober 2010 is overleden. Op zaterdag 9 oktober 2010 zijn verdachte en [Naam 1] in Delft geweest bij de moeder van verdachte, en op zondag 10 oktober 2010 in Lelystad bij getuige [Naam 4] als ook in Amsterdam waar zij getuige [Naam 5] hebben ontmoet.
Het slachtoffer is op maandag 11 oktober 2010 rond 21:20 uur levenloos in de woning van verdachte en [Naam 1] gevonden. Het pathologisch onderzoek geeft weer dat er op basis van sectiebevindingen en toxicologische onderzoeksresultaten, twee mogelijke doodsoorzaken aanwijsbaar die op zich al dan niet in combinatie het intreden van de dood kunnen verklaren, te weten kortgezegd uitwendig mechanisch, samendrukkend geweld op de hals en een overdosis heroïne en cocaïne.
Verdachte en [Naam 1] zijn op 5 november 2010 samen in Eindhoven aangehouden.
Doodsoorzaak
De rechtbank zal eerst beoordelen of er causaliteit bestaat tussen de aan verdachte verweten gedragingen en de dood van het slachtoffer.
In de voorlopige bevindingen uit de sectie van 13 oktober 2010 van het lichaam van het slachtoffer wordt geconcludeerd dat het letsel dat bij hem is aangetroffen goed kan passen bij bij leven doorgemaakt uitwendig, mechanisch samendrukkend geweld op de hals, al dan niet omsnoerend, zoals bijvoorbeeld kan ontstaan bij verwurging of strangulatie. Benadrukt wordt dat de letsels aan de hals uitgebreid waren en bij leven waren ontstaan.
In het toxicologisch onderzoek van 9 december 2010 wordt onder andere geconcludeerd dat de hoge concentratie van morfine, al dan niet in combinatie met de werkzame concentratie cocaïne, het overlijden van het slachtoffer kan verklaren. Hierbij is opgemerkt dat de gemeten concentraties van de gevonden stoffen in het bloed vanwege de postmortale veranderingen – er was sprake van gevorderde ontbinding ten tijde van de sectie – slechts een indicatie geven van de concentraties ten tijde van het overlijden.
Op 7 februari 2011 concludeert het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat op basis van de sectiebevinden en het toxicologisch onderzoek twee mogelijke oorzaken voor het intreden van de dood aanwijsbaar zijn, die op zich of in combinatie het intreden van de dood van het slachtoffer kunnen verklaren.
Tijdens de zitting in eerste aanleg van 27 oktober 2011 in de zaak tegen toenmalig medeverdachte [Naam 1] zijn de patholoog en toxicoloog van het NFI als deskundigen gehoord. De patholoog heeft toen toegelicht dat het letsel aan de hals evident was. Zij heeft de ernst van het geweld op de hals benadrukt. De toxicoloog heeft zijn bevindingen genuanceerd in die zin dat een gebruiker die aan hoge doses gewend is, niet perse hoeft te overlijden aan
concentraties morfine en cocaïne zoals aangetroffen bij het slachtoffer.
Vast staat dat het slachtoffer al geruime tijd een frequent gebruiker was van harddrugs, met name heroïne en cocaïne. Het dossier geeft geen aanknopingspunten die aannemelijk maken dat het gebruik van het slachtoffer op 7 oktober 2010 anders dan anders was, in die zin dat hij veel meer gebruikt zou hebben of andere (hard)drugs dan normaal. Zo verklaart getuige [Naam 6] , die het slachtoffer goed kende en hem die avond na 22:00 uur uit zijn huis weg heeft zien gaan om milkshakes te halen, dat hem niets is opgevallen aan het slachtoffer. Vast staat bovendien dat het slachtoffer die avond met zijn scooter naar het huis van verdachte is gereden en dat hij nog meerdere malen zijn telefoon heeft gebruikt. Tot slot staat vast dat het slachtoffer aan op zichzelf dodelijk geweld aan de hals is blootgesteld en kort daarna is overleden.
Ook de hierna te bespreken verklaringen en gedragingen van verdachte en [Naam 1] zijn een contra-indicatie voor een overdosis als doodsoorzaak van het slachtoffer. Hieruit blijkt immers dat ook verdachte en [Naam 1] beiden steeds zijn uitgegaan van een andere doodsoorzaak dan een overdosis.
De rechtbank concludeert dat op basis van deze feiten en omstandigheden de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan het op zijn hals uitgeoefende geweld kan worden toegerekend. De mogelijkheid dat harddrugsgebruik hierbij een rol kan hebben gespeeld, doet hier niet aan af en valt bovendien binnen de risicosfeer van degene die het geweld heeft gebezigd.
Het eerste door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Uitlatingen van verdachte over zijn daderschap tegen anderen
Het dossier bevat voor verdachte belastende bewijsmiddelen onder meer in de vorm van verklaringen van getuigen [Naam 5] en [Naam 4] en een tapgesprek van de moeder van verdachte.
- Getuige [Naam 5] (ex-vriendin van verdachte) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte op maandag 11 oktober 2010 heeft gebeld en dat hij in dat gesprek heeft gezegd dat hij iemand had omgelegd. Hij huilde daar een beetje bij. Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoongesprek plaatsvond om 19:08 uur. Op dat moment was het lichaam van het slachtoffer dat in de woning van verdachte lag nog niet gevonden.
De verdediging vindt de verklaring van [Naam 5] onbetrouwbaar, omdat die door [Naam 1] wordt tegengesproken en omdat het onwaarschijnlijk is dat verdachte hierover met [Naam 5] zou praten terwijl hij zijn eigen moeder zelfs niets heeft verteld. Daarnaast lijkt [Naam 5] volgens de verdediging een eigen agenda te hebben waar het gaat om de vader van haar kind. De redenen die de verdediging heeft aangevoerd om de betrouwbaarheid van getuige [Naam 5] in twijfel te trekken zijn speculatief. De rechtbank zal deze verklaring dan ook gebruiken voor het bewijs.
- Getuige [Naam 4] (hierna: [Naam 4] ) heeft bij de politie verklaard dat verdachte samen met [Naam 1] voor het eerst bij hem langskwamen in de woning van zijn zoon op zaterdag
9 oktober 2010. Volgens de zoon van [Naam 4] is verdachte twee of drie dagen later – dus op 11 of 12 oktober 2010 – nog een keer langsgekomen. Over die keer heeft [Naam 4] verklaard dat hij toen alleen met verdachte bij de deur heeft gesproken en dat het erop neer kwam dat verdachte hem vertelde dat hij iemand had afgemaakt in zijn huis in Zeeland.
Op 17 november 2010 praat [Naam 4] hierover in een tapgesprek met een onbekende man, waarbij hij dezelfde bewoordingen gebruikt.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze verklaring van [Naam 4] niet betrouwbaar is, omdat hij later op 5 juli 2011 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij deze informatie niet rechtstreeks van verdachte had gehoord, maar via zijn zoon die dat weer tijdens zijn verhoor bij de politie van de verbalisanten had gehoord.
De rechtbank acht de verklaring van [Naam 4] bij de rechter-commissaris op dat punt niet geloofwaardig. In zijn eerdere verklaring bij de politie heeft hij ondubbelzinnig verklaard dat hij van verdachte zelf hoorde dat hij iemand had afgemaakt en in het tapgesprek zegt [Naam 4] hetzelfde. De zoon van [Naam 4] heeft bevestigd dat zijn vader bij het tweede bezoek van verdachte en [Naam 1] alleen met verdachte in de gang is gebleven en dat zij daar hebben gepraat, terwijl de zoon zelf en [Naam 1] in de woonkamer waren. Dit komt overeen met wat [Naam 4] zelf over dit moment heeft verklaard. De rechtbank wijst er voorts op dat [Naam 4] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij een week voordat hij zou worden gehoord door de rechter-commissaris op initiatief van verdachte met hem heeft afgesproken. De rechtbank vindt het opvallend dat verdachte zo kort voor het verhoor een afspraak wil maken met [Naam 4] en hem op de dag van het verhoor bij de rechter-commissaris nog opbelt terwijl [Naam 4] niets meer met verdachte te maken wilde hebben, en dat [Naam 4] bij de rechter-commissaris vervolgens een verklaring aflegt waarin hij terugkomt op het meest belastende element van zijn eerdere verklaring.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte zich dreigend en gewelddadig heeft opgesteld tegenover personen die in het kader van deze zaak belastend of met negatief gevolg voor verdachte hebben verklaard, zoals [Naam 1] en getuige [Naam 2] . De vrees voor represailles heeft ook bij getuige [Naam 5] bestaan. Zij zegt in een tapgesprek van 4 november 2010 met een onbekende vrouw dat hij – de rechtbank begrijpt: verdachte – het ook aan [Naam 4] – de rechtbank begrijpt: [Naam 4] – heeft verteld, zodat ze niet de enige is die het weet. De rechtbank gaat er op basis van de context van het gesprek en de datum vanuit dat zij met ‘het’ bedoelen de verklaring van verdachte dat hij iemand van het leven heeft beroofd. Uit het gesprek valt verder af te leiden dat beide vrouwen de vrees hebben dat verdachte [Naam 5] zal mishandelen als hij erachter zou komen dat getuige [Naam 5] de politie zou (laten) tippen over hetgeen hij tegen haar heeft verteld, maar dat zij zich vrijer voelt om iemand anders te laten tippen, nu ze weet dat hij het ook tegen [Naam 4] heeft verteld en zij dus niet de enige bron is waarvan die tip kan komen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat verdachte tijdens de afspraak en telefoongesprekken met [Naam 4] , hem kort voor het verhoor bij de rechter-commissaris op
5 juli 2011 heeft bewogen in afwijking van zijn eerdere belastende verklaring bij de politie, een andere veel minder belastende verklaring af te leggen.
De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van getuige [Naam 4] in 2010 bij de politie.
- Uit het tapgesprek van 25 oktober 2010 tussen de moeder van verdachte en haar kapster blijkt dat de moeder van verdachte, getuige [Naam 7] , verdachte heeft gesproken op
24 oktober 2010. Ze zegt tegen haar kapster dat er daar één koud ligt in de kamer en dat ‘ [Verdachte] ’ dat heeft gedaan, ‘die heb em z’n strot dichtgeknepen’. Ze zegt verder dat verdachte tegen haar heeft gezegd ‘ik ga zeker voor twaalf jaar’. De rechtbank gaat er op grond van dit tapgesprek vanuit dat verdachte zich ook tegenover zijn moeder heeft uitgelaten over zijn daderschap.
De verklaringen van [Naam 1] bij de rechter-commissaris in 2019
[Naam 1] heeft eerder bij de politie en ook in 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat op
7 oktober 2010 in de avond alleen verdachte, zij en het slachtoffer in de woning zijn geweest. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er nog andere personen in de woning zijn geweest, zodat de rechtbank daar vanuit gaat. Na intrekking van haar bekentenis en gelet op haar verklaring bij de rechter-commissaris dat niet zij degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, blijft dan alleen verdachte nog over als mogelijke dader
Uit het dossier blijkt dat [Naam 1] in 2019 zo bang is voor verdachte dat zij daardoor eigenlijk niet wilde verklaren. De rechtbank ziet haar opmerkingen over op welke manier zij zal gaan verklaren in dat licht en ziet in die opmerkingen geen aanleiding om uit te gaan van een voornemen om valse verklaringen af te gaan leggen, zoals door de verdediging is betoogd. Zij ziet in die opmerkingen dan ook geen grond om de verklaringen van [Naam 1] bij de rechter-commissaris in 2019 niet voor het bewijs te gebruiken.
Overtuiging
De rechtbank baseert de overtuiging dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd behalve op de eerder genoemde bewijsmiddelen ook op de volgende feiten en omstandigheden.
- Verdachte heeft tegen genoemde getuigen en zijn moeder in de twee weken na het feit verklaard dat hij de dader is. Tegen getuige [Naam 5] heeft hij dit zelfs gezegd op het moment dat nog niet bekend was dat het slachtoffer dood in zijn woning lag.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte kort na het feit betrouwbaarder dan de latere verklaringen van [Naam 1] , omdat deze zijn afgelegd op een moment dat verdachte en [Naam 1] nog niet veel tijd hebben gehad om de consequenties van de gebeurtenissen en hun mededelingen daaromtrent te overdenken.
Pas bij het telefoongesprek van de moeder van verdachte met haar kapster – naar aanleiding van haar gesprek met verdachte op 24 oktober 2010 – kwam voor het eerst het motief van de aanranding van [Naam 1] door het slachtoffer naar buiten. Voor het scenario dat het slachtoffer [Naam 1] aangerand zou hebben bevat het dossier overigens – op de (latere) verklaringen van verdachte en [Naam 1] na – geen aanknopingspunten.
Pas eind oktober 2010 is [Naam 1] tegen getuigen en later ook de politie gaan vertellen dat zij degene is geweest die [Slachtoffer] om het leven heeft gebracht en heeft verdachte zich nauwelijks nog uitgelaten over het feit.
Waar [Naam 1] een duidelijk motief had voor haar (valse) verklaringen en ook voor het intrekken daarvan, heeft verdachte geen inzicht gegeven in de reden van zijn verklaringen tegen [Naam 5] en [Naam 4] kort na het feit en heeft deze (belastende) verklaringen op geen enkele wijze ontzenuwd. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat verdachte op die momenten de waarheid heeft verteld.
- Uit de dagboekaantekeningen en brieven van [Naam 1] aan verdachte, geschreven in de periode dat zij in voorarrest zat, zijn onder meer de volgende passages aangetroffen:
Op 13 december 2010:
“Want ik heb een hele grote opoffering voor hem gemaakt, omdat ik verschrikkelijk
veel van 'm hou, Ik hoop gewoon dat 'ie waardeerd wat ik voor 'm doe, en dat
'ie me niet als 'n baksteen laat vallen als 'ie vrijkomt. Da's toch niet te veel
gevraagd?!...”
Op 14 december 2010:
“... Maak ik nu de grootste fout van m'n leven? Ben ik loyaler geweest dan
goed voor me is? Waardeerd hij wat ik voor hem doe, en handelt 'ie daar ook
naar?”
“Als ik op zwijgrecht was blijven zitten, had hij automatisch de schuld gekregen. Maar dat doe ik niet, zoals beloofd, en ik hoop zó dat hij dat waardeerd.”
Op 3 oktober 2010 (datum volgens het proces-verbaal van bevindingen, maar gelet op de datering en de paginanummering van de stukken gaat de rechtbank ervan uit dat dit
3 december 2010 moet zijn; Rb):
“En ik heb 'n verklaring afgelegd, ik wil niet dat jij hiervoor veroordeelt wordt, (…)
dat zou hoogstwaarschijnlijk wel gebeuren als ik geen verklaring had afgelegd, want zelfs met verklaring vonden ze t moeilijk te geloven, omdat ik zo klein en mager ben.”
Deze aantekeningen sterken de rechtbank in de overtuiging dat niet [Naam 1] de dader is, maar verdachte, en dat [Naam 1] een bekentenis heeft afgelegd uit liefde voor verdachte in de hoop dat hij snel vrij zou komen en dat zij dit scenario tijdens hun vlucht hebben bedacht.
Hieraan heeft de rechtbank ook in het vonnis van 4 november 2011 in de zaak tegen [Naam 1] een overweging gewijd in het kader van het gebrek aan overtuiging dat zij degene was die het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Gelet hierop en op het feit dat [Naam 1] onherroepelijk is vrijgesproken van betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer ziet de rechtbank in haar later ingetrokken bekentenis dan ook geen ontlastend bewijs ten aanzien van verdachte. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van getuigen [Naam 2] en [Naam 3] , nu hun verklaringen zijn gebaseerd op één bron, te weten de (valse) bekentenis van [Naam 1] tegenover hen.
- De persoon van verdachte is voor de rechtbank eveneens een factor die haar sterkt in de overtuiging dat verdachte de dader is. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij geweld niet schuwt, getuige de verschillende geweldsdelicten waarvoor hij is veroordeeld. Verder heeft zijn moeder verklaard dat verdachte heel agressief kan zijn en dat hij wel vaker door het lint gaat. Getuige [Naam 5] heeft verklaard dat verdachte agressief kon zijn als hij drugs had gebruikt. Ten slotte heeft getuige [naam 13] soortgelijk verklaard, namelijk dat als verdachte drugs gebruikte hij meedogenloos werd. Ze zou hem er dan voor aanzien een levensdelict te kunnen plegen.
Tussenconclusie
De hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden, in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, zijn naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor het bewijs van het doden van het slachtoffer door verdachte. Hij heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen en heeft aldus voor deze in hoge mate belastende feiten en omstandigheden geen redelijke verklaring gegeven die de redengevendheid van die feiten en omstandigheden voor het bewijs ontzenuwt of waaruit een andere toedracht naar voren komt. Het tweede alternatieve scenario zoals door de verdediging gepresenteerd is naar het oordeel van de rechtbank daarmee evenmin aannemelijk geworden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd door geweld uit te oefenen op de hals van het slachtoffer.
Bewezenverklaring
Het dossier bevat geen informatie over het motief en de precieze chronologische gang van zaken vanaf het moment dat het slachtoffer de woning van verdachte en [Naam 1] binnenkwam. Dat sprake was van voorbedachte raad om het slachtoffer te doden kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Nu aanleiding en motief onbekend zijn gebleven kan niet bewezen worden dat sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat voorwaardelijk opzet wel bewezen kan worden. Verdachte heeft fors geweld op de hals van het slachtoffer uitgeoefend. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het uitoefenen van zulk geweld op de hals de kans aanmerkelijk is dat dit de dood tot gevolg heeft. Door desondanks zo te handelen heeft verdachte deze kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Nu het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [Naam 1] bij het doden van het slachtoffer zal de rechtbank verdachte van dit element vrijspreken.