ECLI:NL:RBZWB:2021:829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
02/821019-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een uitvaartondernemer voor verduistering en valsheid in geschrift met betrekking tot uitvaartgelden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2021, stond een uitvaartondernemer terecht die beschuldigd werd van verduistering van gelden en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1971, had samen met een medeverdachte een uitvaartonderneming opgericht en werd ervan beschuldigd geldbedragen van verschillende slachtoffers te hebben verduisterd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de verduistering, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gelden niet voor de afgesproken doeleinden waren gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat de financiële problemen van de onderneming niet uitsluitend aan haar te wijten waren. Wat betreft de valsheid in geschrift, werd vastgesteld dat de verdachte handtekeningen had vervalst op aanvragen voor crematies, wat wel als bewezen werd beschouwd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de negatieve publiciteit en de gevolgen van het faillissement van haar onderneming. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard voor valsheid in geschrift, maar er werd geen straf opgelegd, gezien de omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/821019-15
vonnis van de meervoudige kamer van 26 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 februari 2021, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geldbedragen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , omdat zij in strijd met gedane toezeggingen de van hen ontvangen gelden niet heeft doorgestort op een depositorekening dan wel dat zij hieraan medeplichtig is geweest;
2. zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geldbedragen van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] ,
[slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] , zij ten behoeve van een uitvaart gedane betalingen voor een ander doel heeft besteed dan wel dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest;
3. zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift jegens verzekeringsmaatschappijen en de gemeente, dan wel dat verdachte hieraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan haar onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte hiervan integraal vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is in 2012 samen met haar partner, medeverdachte [medeverdachte] een uitvaartonderneming gestart. In het reclamemateriaal van die onderneming werd de mogelijkheid geboden tot deelname aan een zogenaamd depositofonds ter dekking van toekomstige begrafeniskosten. Uit het dossier blijkt dat in een voorkomend geval is toegezegd dat het geld zou worden gestort op een depositorekening en dat een stichting zou worden opgericht zodat het geld veiling zou zijn. Niet gebleken is dat verder actief mensen zijn benaderd om stortingen in dit kader te verrichten.
Gebleken is dat geen depositorekening is geopend en dat evenmin een stichting is opgericht. In het dossier is wel een overeenkomst aangetroffen van een deelnemer aan het depositofonds met voor zover van belang de volgende inhoud:
Het gestorte bedrag, inclusief bijgeschreven rente is niet opeisbaar, doch uitsluitend
bestemd ter gehele of gedeeltelijke voldoening van de uitvaartkosten. Een eventueel
restbedrag wordt uitgekeerd aan de erven indien de uitvaartnota lager is dan de ingebrachte polissen en het gestorte bedrag.
Middels deze storing heeft deposant recht op het vergoedingspakket zoals omschreven
in de bijlage offerte.
De gelden van de deelnemers zijn door hen op verzoek van verdachte en medeverdachte op de bedrijfsrekening gestort. De uitkeringen van polissen die namens nabestaanden door verdachte en medeverdachte zijn opgevraagd en betalingen door nabestaanden ten behoeve van een uitvaart werden ook op de bedrijfsrekening gestort. Van deze bedrijfsrekening zijn tevens andere bedrijfskosten betaald en werden ook bedragen voor privé-gebruik opgenomen.
De stortingen voor het depositofonds werden in de boekhouding geboekt als verplichting en verdachte heeft aannemelijk gemaakt dat als een deelnemer van het depositofonds overleed de overeengekomen diensten ook daadwerkelijk zijn verricht.
De uitvaartonderneming is in de tweede helft van 2013 financieel in zwaar weer komen te verkeren. De betalingsproblemen van de uitvaartonderneming hebben er onder andere toe geleid dat schuldeisers rechtstreeks aanmaningen aan nabestaanden zijn gaan sturen hetgeen heeft geleid tot aanmerkelijke negatieve publiciteit. Hierdoor ontstond een dynamiek waarbij ook aangevers en anderen een rol hebben gespeeld en waardoor een faillissement onafwendbaar is gebleken.
Voor de vraag of dat verduistering oplevert overweegt de rechtbank dat het enkel toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis uit een wederkerige overeenkomst of de enkele wanprestatie noch in het Wetboek van Strafrecht, noch in enige wettelijke strafbepaling buiten dit wetboek strafbaar is gesteld.
Van verduistering kan sprake zijn indien gelden aan verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van die gelden door verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
Een depositorekening vormt op zichzelf nog geen afgescheiden vermogen en valt in beginsel in een faillissement. Voor zover al kan worden gesteld dat het niet oprichten van een stichting zoals genoemd in een folder beheer in strijd is met gemaakte afspraken, acht de rechtbank dat onvoldoende om te kunnen spreken van verduistering. Aannemelijk is dat bij voortbestaan van de onderneming verdachte zijn verplichtingen was nagekomen.
Dat geldbedragen die zijn te relateren aan kosten ten behoeve van een bepaalde uitvaart in het werkkapitaal van een uitvaartonderneming vallen, en dat uit dat werkkapitaal ook andere kosten worden betaald is inherent aan de bedrijfsvoering. Ook het opnemen van geld uit het kapitaal van een eenmanszaak voor privédoeleinden is niet ongebruikelijk of verboden. Het inkomen van een ondernemer komt immers uit de bedrijfsvoering. Niet is gebleken dat verdachte en medeverdachte dusdanig onnodige of hoge uitgaven en opnamen hebben gedaan dat sprake is van verduistering.
Van enig strafbaar feit is daarom geen sprake en de rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 3
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan. Aangeefsters [slachtoffer 10] en
[slachtoffer 12] hebben de uitvaart van hun overleden moeders laten regelen door [Uitvaarcentrum] te Middelburg. Voor de crematie van de moeder van [slachtoffer 10] is op 6 april 2014 een aanvraag voor crematie ondertekend. Als aanvrager staat de naam van [slachtoffer 10] op de aanvraag vermeld. De handtekening die op de aanvraag staat, is niet van [slachtoffer 10] , maar van verdachte, zoals door verdachte wordt bekend.
Voor de begrafenis van de moeder van [slachtoffer 12] is op 12 maart 2014 een aanvraag voor begrafenis ondertekend. Als aanvrager staat de naam van [slachtoffer 12] op de aanvraag vermeld. De handtekening die op de aanvraag staat, is niet van [slachtoffer 12] .
Met de aanvragen zou de gemeente op de hoogte zijn van de verzoeken van de aanvragers omtrent de crematie en de begrafenis.
Beide aangeefsters hadden geen kennis genomen van de aanvragen en de handtekeningen die hierop waren geplaatst.
Op basis van de aanvraag voor crematie van [slachtoffer 10] en de bekentenis van verdachte hieromtrent, stelt de rechtbank vast dat de handtekening die op de aanvraag voor begrafenis voor de moeder van [slachtoffer 12] staat ook van verdachte is. Deze handtekeningen komen immers in uiterlijk overeen. Hoewel op de aanvraag voor begrafenis ‘i/o’ staat, gaat de rechtbank er op basis van de verklaring van [slachtoffer 12] van uit dat zij hiervoor geen machtiging of opdracht aan verdachte heeft gegeven. Ook uit andere processtukken blijkt immers niet van een dergelijke machtiging of opdracht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in het geval van [slachtoffer 10] en [slachtoffer 12] schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 primair ten laste gelegde valsheid in geschrift, in die zin dat verdachte – als pleger – haar eigen handtekening onder de aanvragen heeft geplaatst. De valsheid zit hier in het voorwenden dat het geschrift door een ander is opgemaakt of van een ander afkomstig is en brengt materiële valsheid met zich mee. De rechtbank is van oordeel dat de aanvragen vals zijn opgemaakt met als doel de suggestie te wekken dat aangeefsters de aanvragen hadden ingevuld en daarmee hun verzoeken ten aanzien van de uitvaart kenbaar hadden gemaakt. Uit de gedragingen van verdachte vloeit voort dat zij met opzet heeft gehandeld. Ook staat voor de rechtbank op basis van voornoemde omstandigheden vast dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de aanvragen als echt en onvervalst te gebruiken, nu de vals opgemaakte aanvragen ook daadwerkelijk naar de gemeente zijn verzonden en door de gemeente zijn ontvangen, zoals blijkt uit de omstandigheid dat de gemeente facturen naar aangeefsters heeft verstuurd. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte ten aanzien van de hier bewezen feiten is niet gebleken. Voor het overige onder dit feit ten laste gelegde zal verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3. primair
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 april 2015 te Middelburg,
meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten
een aanvraagvoor crematie
en een aanvraag voor begrafenis(o.n.v. [slachtoffer 10]
en [slachtoffer 12] ) valselijk heeft opgemaakt door
haar eigen handtekening onder de aanvragen te plaatsen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt rekening te houden met een zeer ruime overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van verdachte. Ook verzoekt zij rekening te houden met alle feiten en omstandigheden van deze zaak, zoals vermeld in het procesdossier en ter zitting genoemd en toegelicht en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Onder meer de negatieve publiciteit van het bedrijf van verdachte en verdachte zelf in de media, het faillissement van het bedrijf en alles rondom deze zaak, hebben voor verdachte negatieve gevolgen gehad, die ook doorwerking hebben op het gezin van verdachte.
Met het verlies van het bedrijf is het levenswerk van verdachte en haar partner verloren gegaan en is er ook verlies aan verdiencapaciteit, verlies van de woning en verlies van eigenwaarde. Daarnaast heeft verdachte aansluiting met maatschappelijk werk moeten zoeken door psychische schade en heeft zij vrienden en kennissen verloren. Ook is er sprake geweest van langdurig verlies van familiecontacten. Verder heeft verdachte geen uitzicht op een betere woning door een opgelopen huurschuld tijdens deze zaak. Daarnaast is er ook een ondraaglijke schuldenlast van oude crediteuren. Nog meer gevolgen zijn dat verdachte niet naar de tandarts kan en zich daartegen niet aanvullend kan verzekeren. Ook kan zij geen andere verzekeringen afsluiten. Verder ervaart verdachte een trauma van het in beperkingen opgesloten zitten en er is een negatief zelfbeeld ontstaan. Het gebeuren levert onterecht schaamte op en zij heeft haar eigen naam niet kunnen gebruiken. Verder is er nog een BKR-notering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van aanvragen voor crematies. Het opmaken en indienen van aanvragen voor crematies kan behoren tot de taken van een uitvaartondernemer in het kader van de opdracht die zij van de nabestaanden krijgt. De rechtbank gaat er van uit dat het ook steeds de bedoeling van partijen is geweest dat verdachte dit namens hen deed. Het is alleen niet duidelijk geworden waarom verdachte het nodig vond om hiervoor handtekeningen na te bootsen in plaats van bijvoorbeeld ‘in opdracht’ met haar eigen handtekening te ondertekenen of haar opdrachtgevers een volmacht te laten tekenen. Het maatschappelijk en economisch verkeer eist dat men van de echtheid van een handtekening moet kunnen uitgaan. De opdrachtgevers hebben van deze werkwijze over het algemeen geen nadeel ondervonden.
De rechtbank houdt verder rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 26 augustus 2015, te weten de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met drie jaar en zes maanden overschreden.
Voorts weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte de persoonlijke omstandigheden mee, zoals die door de verdediging zijn geschetst.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat geenszins valt uit te sluiten dat de uitvaartonderneming niet aan de problemen in de bedrijfsvoering ten onder had hoeven gaan indien die niet ten prooi was gevallen aan de enorme negatieve publiciteit in de media en op social media, die het gevolg was van de samenwerking van enkele aangevers in dit dossier. Die negatieve publiciteit staat niet in verhouding tot wat er van de tenlastegelegde feiten uiteindelijk is bewezen. Verdachte ondervindt hiervan nog altijd veel last op alle fronten van haar bestaan.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een straf of maatregel niet gerechtvaardigd is. Zij zal daarmee afwijken van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank zal dan ook overgaan tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte wordt schuldig verklaard, maar aan haar zal geen straf worden opgelegd.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een schadevergoeding van € 770,00, ter zake van materiële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer 10] vordert een schadevergoeding van € 973,91, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert zij vergoeding van proceskosten, bestaande uit een bedrag van € 414,79.
De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert een schadevergoeding van € 227,00, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte wordt vrijgesproken van strafbare gedragingen jegens de benadeelde partijen Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. Zij kunnen hun vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3 primair: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 7] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat zij hun vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 februari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2013 tot en met 19 februari
2014 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk in totaal 21.925 euro, in elk geval telkens hoeveelheden geld, dat/die
geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] (2975 euro) en/of [slachtoffer 2]
(100 euro) en/of [slachtoffer 3] (2000 euro) en/of [slachtoffer 4] (5950 euro) en/of [slachtoffer 5] (10.000
euro), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en
welk(e) goede(eren) verdachte en/of haar mededader(s) uit hoofde van haar/hun persoonlijke
dienstbetrekking van/als uitvaartverzorger van [Uitvaarcentrum] en/of de
[Uitvaarcentrum] en/of [Uitvaarcentrum] , te weten door
de ingelegde gelden te (hebben) ontvangen ter beheer en/of belegging middels een deposito
rekening, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 11 juli 2013 tot en met 19 februari 2014 te
Middelburg, althans in Nederland, althans alleen, opzettelijk in totaal 21.925 euro, in elk geval
telkens hoeveelheden geld, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1]
(2975 euro) en/of [slachtoffer 2] (100 euro) en/of [slachtoffer 3] (2000 euro) en/of [slachtoffer 4]
(5950 euro) en/of [slachtoffer 5] (10.000 euro), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte [medeverdachte] , en welk(e) goed(eren) verdachte [medeverdachte] uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking van/als uitvaartverzorger van [Uitvaarcentrum] en/of de
[Uitvaarcentrum] , te weten door
de ingelegde gelden te (hebben) ontvangen ter beheer en/of belegging middels een deposito
rekening, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 11 juli 2013
tot en met 19 februari 2014 te Middelburg, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door
- een rechtspersoon (eenmanszaak) op te richten waarbinnen verdachte [medeverdachte] werkzaam kon
worden in de uitvaartbranche;
- samen met verdachte [medeverdachte] cliënten te benaderen en/of uitvaartwerkzaamheden te
verrichten;
- samen met verdachte [medeverdachte] de administratie te voeren van dat uitvaartbedrijf
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks periode van 1 januari 2014 tot en met 15 april
2015 te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk hoeveelheden geld, dat/die geheel of ten dele
toebehoorde(n) aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9]
en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) geld verdachte
en/of zijn mededader(s) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als
uitvaartverzorger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk
zich heeft toegeëigend, te weten:
- 1483,11 euro toebehorend aan die [slachtoffer 6] , althans aan een ander dan verdachte
en haar mededader(s), t.b.v. crematiekosten ( [Gemeente 1] ), en/of
- 1445,90 euro toebehorend aan die [slachtoffer 7] , althans aan een ander
dan verdachte en haar mededader(s), t.b.v. het bloemenarrangement 171,90
( [Bloemist] ) en crematiekosten 1274 euro ( [Gemeente 1] ), en/of
- 968 euro toebehorend aan die [slachtoffer 8] , althans aan een ander dan verdachte
en haar mededader(s), t.b.v. crematiekosten ( [Gemeente 1] ), en/of
- 4631,14 euro toebehorend aan die [slachtoffer 9] , althans aan een ander dan verdachte
en haar mededader(s), t.b.v. crematiekosten 2758,50 euro ( [Gemeente 2] ) en
het overschot factuur uitvaart 1872,64 euro, en/of
- 2091,95 euro toebehorend aan die [slachtoffer 10] , althans aan een ander dan
verdachte en haar mededader(s), t.b.v. bloemenarrangement 111,95 euro ( [Bloemist]
) en crematiekosten 860 euro ( [Gemeente 1] ) en het overschot
factuur uitvaart 1120 euro, en/of
- 227 euro toebehorend aan die [slachtoffer 11] , althans aan een ander dan verdachte
en haar mededader(s), t.b.v. overschot factuur uitvaart/uitkering [Uitkering] ,
en/of
- 1274,40 euro toebehorend aan die [slachtoffer 12] , althans aan een ander dan
verdachte en haar mededader(s), t.b.v. grafrechten 848,40 euro ( [Gemeente 1]
) en overschot factuur uitvaart 426 euro;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks periode van 1 januari 2014 tot en met 15 april 2015 te
Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) opzettelijk hoeveelheden geld, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan
[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10]
en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte [medeverdachte] en welk(e) geld verdachte [medeverdachte] uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking van/als uitvaartverzorger, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich
had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, te weten:
- 1483,11 euro toebehorend aan die [slachtoffer 6] , althans aan een ander dan verdachte [medeverdachte] , t.b.v.
crematiekosten ( [Gemeente 1] ), en/of
- 1445,90 euro toebehorend aan die [slachtoffer 7] , althans aan een ander
dan verdachte [medeverdachte] , t.b.v. het bloemenarrangement 171,90
( [Bloemist] ) en crematiekosten 1274 euro ( [Gemeente 1] ), en/of
- 968 euro toebehorend aan die [slachtoffer 8] , althans aan een ander dan verdachte [medeverdachte] , t.b.v.
crematiekosten ( [Gemeente 1] ), en/of
- 4631,14 euro toebehorend aan die [slachtoffer 9] , althans aan een ander dan verdachte [medeverdachte] , t.b.v.
crematiekosten 2758,50 euro ( [Gemeente 2] ) en het overschot factuur uitvaart 1872,64
euro, en/of
- 2091,95 euro toebehorend aan die [slachtoffer 10] , althans aan een ander dan
verdachte [medeverdachte] , t.b.v. bloemenarrangement 111,95 euro ( [Bloemist] ) en crematiekosten 860
euro ( [Gemeente 1] ) en het overschot factuur uitvaart 1120 euro, en/of
- 227 euro toebehorend aan die [slachtoffer 11] , althans aan een ander dan verdachte [medeverdachte] , t.b.v.
overschot factuur uitvaart/uitkering [Uitkering] ,
en/of
- 1274,40 euro toebehorend aan die [slachtoffer 12] , althans aan een ander dan
verdachte [medeverdachte] , t.b.v. grafrechten 848,40 euro ( [Gemeente 1] ) en overschot factuur
uitvaart 426 euro;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van
1 januari 2014 tot en met 15 april 2015 te Middelburg, althans in Nederland, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door
- een rechtspersoon (eenmanszaak) op te richten waarbinnen verdachte [medeverdachte] werkzaam kon
worden in de uitvaartbranche;
- samen met verdachte [medeverdachte] cliënten te benaderen en/of uitvaartwerkzaamheden te
verrichten;
- samen met verdachte [medeverdachte] de administratie te voeren van dat uitvaartbedrijf
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 april 2015 te Middelburg,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans allen,
meermalen, althans eenmaal, (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten aanvragen voor crematie (o.n.v. [slachtoffer 8] en [slachtoffer 10]
en [slachtoffer 12] ) en/of brieven t.b.v. het uitkeren van uitvaartpolissen ( [verzekeringsmaatschappij 1]
o.n.v. [slachtoffer 6] en [verzekeringsmaatschappij 3] o.n.v. [slachtoffer 7] en
[verzekeringsmaatschappij 2] o.n.v. [slachtoffer 8] en [verzekeringsmaatschappij 2]
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door de handtekeningen na te bootsen
en/of later aanvullingen te doen op eerder door cliënten van verdachte(n) ondertekende
aanvragen tot crematie, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 april 2015 te
Middelburg, althans in Nederland, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een)
geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
aanvragen voor crematie (o.n.v. [slachtoffer 8] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 12] )
en/of brieven t.b.v. het uitkeren van uitvaartpolissen ( [verzekeringsmaatschappij 1] o.n.v. [slachtoffer 6] en
[verzekeringsmaatschappij 3] o.n.v. [slachtoffer 7] en [verzekeringsmaatschappij 2]
o.n.v. [slachtoffer 8] en [slachtoffer 11] ) valselijk heeft opgemaakt
en/of heeft vervalst door de handtekeningen na te bootsen en/of later aanvullingen te doen op
eerder door cliënten van verdachte(n) ondertekende aanvragen tot crematie, met het oogmerk
om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van
1 januari 2014 tot en met 15 april 2015 te Middelburg, althans in Nederland, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door
- een rechtspersoon (eenmanszaak) op te richten waarbinnen verdachte [medeverdachte] werkzaam kon
worden in de uitvaartbranche;
- samen met verdachte [medeverdachte] cliënten te benaderen en/of uitvaartwerkzaamheden te
verrichten;
- samen met verdachte [medeverdachte] de administratie te voeren van dat uitvaartbedrijf

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2015276139 Z van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 772.
Ten aanzien van feit 3
Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 10] van 25 juni 2015, pagina 246 tot en met 248, en bijgevoegde aanvraag voor crematie, pagina 251 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[Uitvaarcentrum] heeft een aanvraag van crematie valselijk opgemaakt en dit gebruikt om als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te gebruiken. Mijn moeder overleed op 4 april 2014. Ik belde [Uitvaarcentrum] om de uitvaart van mijn moeder te regelen.
[Uitvaarcentrum] was gevestigd te Middelburg.
Omstreeks 9 mei 2014 kwam er via de post bij ons een rekening van de [Gemeente 1] binnen. Ik belde op een gegeven moment zelf naar de Gemeente over de rekening. Ik hoorde van de medewerkster dat ik getekend had dat de rekening naar mij moest. Ik wist nergens van, want ik had hier niet voor getekend.
Mijn echtgenoot belde naar het crematorium en vroeg aan de medewerkster aldaar of hij een afschrift kon krijgen van de aanvraag voor crematie. De medewerkster had dit afschrift gepakt en deelde mij man mede, dat zij de handtekening op dit formulier herkende als zijnde die van [verdachte] . Via de email stuurde zij dit formulier aan ons op. Ik zag dat op dit formulier aanvraag voor crematie mijn gegevens waren geschreven als zijnde aanvrager. Ik zag dat het formulier was ondertekend. Doch dit was niet mijn handtekening. [Uitvaarcentrum] had kennelijk opzettelijk het aanvraagformulier later ingevuld en niet door mij laten ondertekenen om zodoende de rekening van de crematie op ons adres te laten komen in plaats van, zoals wel was afgesproken, bij de uitvaartzorg.
De aanvraag is op 6 april 2014 ondertekend.
Het proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] van
26 augustus 2015, pagina 121 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende
-zakelijk weergegeven-:
Aan verdachte wordt de aanvraag voor crematie van mevrouw [slachtoffer 10] getoond. Op de vraag van wie de handtekening onder deze aanvraag is, antwoordt verdachte dat die van haar is.
Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 12] van 16 juli 2015, pagina 296 en 297, en bijgevoegde aanvraag voor begrafenis, pagina 303 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de nacht van 10 op 11 maart 2014 is mijn moeder [naam] overleden. De uitvaart is door [Uitvaarcentrum] te Middelburg geregeld. Op 25 april 2014 kreeg ik van de [Gemeente 1] een rekening n.a.v. verlenging van het grafrecht.
U toont mij een kopie van aanvraag voor een begrafenis met daarop mijn adres en het aangekruiste vakje dat de nota naar mij, de aanvrager, dient te worden gestuurd en vraagt mij of daar met mij over is gesproken en of de handtekening die daaronder staat van mij is. De handtekening is niet van mij. Tevens heeft [medeverdachte] hierover niet me mij gesproken.
De aanvraag is op 12 maart 2014 ondertekend.