ECLI:NL:RBZWB:2021:823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
C/02/382001 HA RK 21-41
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure tegen rechterlijke onpartijdigheid

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, in een bestuursrechtelijke procedure tegen de Belastingdienst. Het wrakingsverzoek was ingediend op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en betrof de rechter M.R.T. Pauwels, die belast was met de behandeling van de beroepen van verzoekster. De rechtbank ontving het wrakingsverzoek op 1 februari 2021 en heeft de zaak behandeld op 22 februari 2021. Tijdens deze zitting was de gewraakte rechter aanwezig, maar er verscheen niemand namens verzoekster of de wederpartij.

Verzoekster voerde aan dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door eerdere uitspraken en het niet voorleggen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechter betwistte deze claims en stelde dat de inhoud van eerdere uitspraken niet ter discussie kon worden gesteld in een wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van evident misbruik van het wrakingsmiddel en dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om de rechter te wraken. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraken van de rechter geen grond voor wraking konden vormen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de rechter in de lopende zaken niet onpartijdig zou zijn.

De rechtbank besloot het wrakingsverzoek af te wijzen en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaken niet in behandeling zou worden genomen, omdat verzoekster misbruik maakte van het recht om te wraken. De beslissing werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/382001 HA RK 21-41
Beslissing van 25 februari 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoekster] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven (hierna: Verhoeven), optredend namens Hefna B.V.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek, door de rechtbank ontvangen op 1 februari 2021;
  • de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter op het wrakingsverzoek, van 11 februari 2021;
  • de schriftelijke reactie van verzoekster, op de hiervoor bedoelde schriftelijke reactie van de gewraakte rechter, van 16 februari 2021;
  • de processtukken zoals opgenomen in de dossiers van de rechtbank in de hoofdzaken;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 22 februari 2021, waarbij de gewraakte rechter aanwezig was. Namens verzoekster is, zonder bericht aan de wrakingskamer, niemand verschenen. Ook namens de wederpartij in de hoofdzaak is, met bericht aan de wrakingskamer, niemand verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. M.R.T. Pauwels (hierna: de rechter), belast met de behandeling van de door verzoekster ingediende beroepen in de zaken met zaaknummers BRE 20/6020 tot en met 20/6048, op de gronden die verzoekster heeft uiteengezet in het wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaken heeft verzoekster beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst betreffende de aan verzoekster opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

4.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door:
  • de (wijze van) uitleg van het Unierecht in eerdere zaken waarin de rechter heeft beslist, terwijl deze uitleg volgens verzoekster is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie;
  • de weigering om in eerdere zaken, van andere belanghebbenden, prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie;
  • Verhoeven, voor hem werkzame personen en door hem beheerde vennootschappen, te weigeren als gemachtigde.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • verzoekster hem partijdigheid verwijt, maar dat niet bijzonder duidelijk is welke concrete feiten en omstandigheden daartoe worden aangevoerd;
  • de inhoud van eerdere uitspraken niet in een wrakingsverzoek ter discussie gesteld kunnen worden;
  • de weigering van de gemachtigde in andere zaken geen grond voor wraking kan zijn nu dat een procesbeslissing is en een procesbeslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking.
De rechter verzoekt de wrakingskamer het wrakingsverzoek buiten behandeling te laten, dan wel het verzoek ongegrond te verklaren, en te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek tot wraking in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen omdat de gemachtigde misbruik maakt van de bevoegdheid tot wraking.

6.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van verzoekster om een digitale zitting
6.1.
De gemachtigde van verzoekster heeft op 12 februari 2021 verzocht om een digitale zitting van de wrakingskamer. Dit verzoek is afgewezen. Het bijwonen van een zitting valt, anders dan de gemachtigde meent, wél onder de essentiële verplaatsingen, ook indien de verplaatsing van België naar Nederland en vice versa plaatsvindt. Bovendien reserveert de rechtbank de Skype-faciliteiten voor zaken waarin een digitale zitting noodzakelijk is.
Beoordelingskader
6.2.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.3.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Het al dan niet buiten behandeling laten van het verzoek
6.4.
De wrakingskamer laat het verzoek niet buiten behandeling omdat er naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake is van evident misbruik van het wrakingsmiddel. De wrakingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Dat eerdere (onwelgevallige) uitspraken van een rechter geen grond voor wraking kunnen vormen moet bij de gemachtigde van belanghebbende bekend zijn uit eerdere wrakingsbeslissingen. Dat Verhoeven, voor hem werkzame personen en door hem beheerde vennootschappen, door de rechter zijn geweigerd als gemachtigde is echter een wrakingsgrond waarover deze rechtbank nog niet eerder een inhoudelijk oordeel heeft gegeven. In dat opzicht is dus geen sprake van wraking tegen beter weten in.
Ten aanzien van de eerste en de tweede wrakingsgrond
6.5.
De eerste en de tweede wrakingsgrond zien op eerdere uitspraken van de rechter. Dat verzoeker het niet eens is met die uitspraken is onvoldoende om de rechter nu te wraken. Er is immers geen reden om aan te nemen dat de zaken van verzoekster, die nog moeten worden behandeld, op dezelfde manier zullen worden beoordeeld en tot dezelfde uitkomst zullen leiden.
Ten aanzien van de derde wrakingsgrond
6.6.
De derde wrakingsgrond ziet op het weigeren van de gemachtigde in andere zaken dan zaken van verzoekster. De wrakingskamer overweegt dat er geen reden is om aan te nemen dat de gemachtigde ook in de zaken van verzoekster geweigerd zal worden. Een omstandigheid waarvan niet zeker is dat deze zich zal voordoen, kan geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer ziet dan ook geen reden om deze wrakingsgrond voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Tussenconclusie
6.7.
Gelet op wat is overwogen in 6.5 en 6.6, dient het verzoek te worden afgewezen.
Ten aanzien van een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaken
6.8.
Tot slot ziet de wrakingskamer aanleiding om op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb te bepalen dat een volgend verzoek om wraking in de hoofdzaken niet in behandeling zal worden genomen. Uit het wrakingsverzoek en de aanvullende schriftelijke reactie van verzoekster, maakt de wrakingskamer op dat verzoekster een wantrouwen koestert tegenover de rechter. De nu aangevoerde wrakingsgronden omvatten zware aantijgingen in herhaaldelijk ongepaste bewoordingen en ongefundeerde verwachtingen over de wijze waarop de rechter de hoofdzaken zal behandelen en beoordelen. Verzoekster heeft naar het oordeel van de wrakingskamer misbruik gemaakt van het recht om de rechter te wraken.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met zaaknummers: BRE 20/6020 tot en met 20/6048 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de indiening van dit verzoek;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in die zaken niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 25 februari 2021, door mr. Peters, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Van de Sande, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.