ECLI:NL:RBZWB:2021:820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6557
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van dossier voor kansrijk vervolginitiatief en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een vennootschap onder firma (VOF) en de raad van de gemeente Baarle-Nassau. De zaak betreft een geschil over de sluiting van het dossier voor een kansrijk vervolginitiatief en de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de gemeente. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigden, had eerder een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend, die uiteindelijk was geweigerd. In 2016 had de gemeente toezeggingen gedaan om medewerking te verlenen aan een vervolginitiatief, maar na meerdere jaren van gesprekken en plannen, besloot de gemeente in april 2019 het dossier te sluiten en de toezeggingen te laten vervallen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de gemeente verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van de gemeente niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat het niet gericht is op enig rechtsgevolg. De rechtbank kon daarom niet ingaan op de inhoudelijke bezwaren van eiser. Tijdens de zitting werd door de gemachtigden van eiser verzocht om breder te kijken naar de gang van zaken, maar de rechtbank gaf aan dat zij zich moest beperken tot de beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank moedigde partijen aan om mediation te overwegen, aangezien er al stappen in die richting waren gezet. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6557 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen

[naam VOF / eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser 1] en [naam gemachtigde eiser 2] ,
en

De raad van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder.

Procesverloop

Op 3 april 2019 heeft verweerder besloten dat het dossier voor het kansrijk vervolginitiatief aan de [adres] te [plaatsnaam] wordt gesloten en dat de in 2016 gedane toezeggingen ten aanzien daarvan komen te vervallen.
In het besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 januari 2021. De gemachtigden van eiser waren hierbij aanwezig. Namens verweerder is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.

Feiten en omstandigheden

1. Gemachtigden zijn eigenaar van het perceel [adres] te [plaatsnaam] en tevens vennoten van de aldaar gevestigde [naam VOF / eiser] (eiser).
Op 15 februari 2007 heeft eiser een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor uitbreiding van het winkelpand op de begane grond en de realisatie van vier appartementen. Op 31 augustus 2007 is de gevraagde vergunning verleend. Tegen deze vergunning is door de eigenaar van de naastgelegen supermarkten en de exploitanten van de supermarkten bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 20 februari 2013 heeft het college de vergunning alsnog geweigerd. Deze weigering staat, na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 2014, in rechte vast.
In een brief van 18 februari 2016 heeft het college toegezegd dat er medewerking wordt verleend aan een vervolginitiatief. Indien het initiatief kansrijk blijkt te zijn, wordt afgezien van legesheffing en de kosten van de noodzakelijke partiele herziening van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Op 24 februari 2016 heeft verweerder een motie aangenomen waarin het college is opgeroepen om een maximale inspanning te doen om te komen tot een succesvolle realisatie van een vervolginitiatief.
Op 7 november 2017 heeft eiser een nieuw plan ingediend. Op 10 november 2017 heeft het college besloten dit als kansrijk vervolginitiatief te bestempelen. Er hebben vervolgens vele bestuurlijke en ambtelijke gesprekken plaatsgevonden tussen de gemeente en de gemachtigden van eiser, maar dit heeft niet geleid tot de succesvolle realisatie van een van de door hen ingediende plannen.
In een brief van 27 februari 2019 stelt het college dat er maximale inspanningen zijn geleverd om uitvoering te geven aan de motie van 24 februari 2016, maar dat dit ondanks de hoge kosten en ambtelijke inzet niet heeft geleid tot succesvolle realisatie. Daarom heeft het college besloten om verweerder voor te stellen het dossier te sluiten en de eerder gemaakte toezeggingen te laten vervallen. Verweerder heeft hier bij besluit van 3 april 2019 mee ingestemd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar en beroep open staat.

Beroepsgronden

2. De gemachtigden van eiser stellen, samengevat, dat er door het sluiten van het dossier geen vervolginitiatief meer gerealiseerd kan worden. Dit heeft grote gevolgen en schaadt hun belangen enorm. De gemeente heeft meerdere keren beloftes gedaan die niet zijn nagekomen, dit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hun rechten als burger zijn hen ontnomen en worden keer op keer geschonden. Volgens de gemachtigden van eiser kan er niet worden teruggekomen op eerder gedane toezeggingen.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Onder rechtshandeling wordt een handeling verstaan die is gericht op enig rechtsgevolg.
Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.

Overwegingen

4. Aan de rechtbank ligt alleen ter beoordeling voor of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Alleen als de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet verweerder opnieuw beslissen op eisers bezwaar en daarbij ook reageren op de inhoudelijke bezwaren van eiser.
5. Uit artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, volgt dat één van de vereisten om bezwaar te kunnen maken is dat het bezwaar is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Partijen verschillen van mening over de vraag of het raadsbesluit van 3 april 2019 een besluit is in de zin van de Awb.
6. Het raadsbesluit strekt ertoe in te stemmen met het voorstel van het college om het dossier voor het kansrijk vervolginitiatief te sluiten en de gedane toezeggingen te laten vervallen. Hiermee wordt niet beoogd de rechten of plichten van eiser bindend vast te stellen. Anders gezegd: als gevolg van dit besluit ontstaat geen bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen en wordt ook geen bevoegdheid, recht of verplichting teniet gedaan. Ook wordt daarmee niet de juridische status van een persoon of een zaak vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit dan ook niet gericht op enig rechtsgevolg. Het bestreden besluit kan daarom niet als een besluit in de in zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Er stond dan ook geen bezwaar tegen dit besluit open. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dus op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
7. Ter zitting hebben de gemachtigden van eiser uiteen gezet welke bejegeningsproblemen zij al jaren ervaren van de zijde van de gemeente. Daarbij hebben zij de rechtbank verzocht om in de onderhavige zaak breder te kijken naar de gehele gang van zaken sinds 2007. De rechtbank kan echter niet buiten de onder overweging 4 weergegeven omvang van dit geding treden en kan alleen daarom al geen gehoor geven aan dit verzoek. De rechtbank wil de gemeente echter wel meegeven dat de gemachtigden van eiser ter zitting hebben aangegeven open te staan voor mediation. Gebleken is dat de eerste stappen daarvoor reeds zijn gezet. Het is aan partijen om het mediation-traject verder handen en voeten te geven en te bezien of in samenspraak alsnog succesvol een project aan de [adres] te [plaatsnaam] gerealiseerd kan worden.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 25 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.