Op 2 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda en drie eisers zonder bekende woon- en verblijfplaats. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2020, waarin hun bezwaar tegen de 'warme overdracht' aan de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 28 januari 2021 een zitting gehouden, waar eiseres is verschenen met haar gemachtigde, mr. L. Veenman, en het college vertegenwoordigd was door een onbekende vertegenwoordiger.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers aanvoeren dat het college niet heeft verduidelijkt waarom de warme overdracht naar Amsterdam een grotere kans van slagen heeft. Tevens stellen zij dat er geen sprake is van een warme overdracht, omdat Amsterdam geen onderzoek heeft uitgevoerd en geen concrete opvang heeft geboden. De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
De rechtbank oordeelt dat eiseres voldoende procesbelang heeft aangetoond, omdat zij heeft verklaard nog steeds opvang in Breda te wensen. De rechtbank concludeert dat het college te snel heeft gesteld dat er geen procesbelang meer zou zijn en dat het besluit van het college om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren onjuist is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de fasen van het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijk Opvang gevolgd moeten worden. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,- en dient het griffierecht van € 48,- aan eisers te worden vergoed.