ECLI:NL:RBZWB:2021:796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5956
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering burgemeester om handhavingsbesluit te nemen met betrekking tot paardenrommelmarkt

Op 26 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Veere. De eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van de burgemeester om geen handhavingsbesluit te nemen met betrekking tot een geplande paardenrommelmarkt op 9 maart 2019. De burgemeester had eerder aan eiser meegedeeld dat het organiseren van een dergelijk evenement zonder evenementenvergunning verboden was volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Eiser had op 6 maart 2019 een melding gemaakt voor een klein evenement op 6 april 2019, maar de burgemeester weigerde een handhavingsbesluit te nemen, wat eiser als onterecht beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat het e-mailbericht van de burgemeester van 6 maart 2019 niet kwalificeerde als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet afkomstig was van een bestuursorgaan en niet op rechtsgevolg gericht was. Eiser had verzocht om een appellabel besluit, maar de burgemeester weigerde dit. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk had geacht, omdat het verzoek van eiser geen aanvraag was in de zin van de Awb. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde verder dat de burgemeester in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld en dat het griffierecht aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5956 GEMWT

uitspraak van 26 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de burgemeester van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 8 oktober 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester over de weigering om een (handhavings)besluit te nemen.
Het beroep is behandeld op zitting in Middelburg op 10 februari 2021. Namens eiser was zijn gemachtigde daarbij aanwezig. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger vwr1] en [naam vertegenwoordiger vwr2] .

Overwegingen

1. Feiten

Eiser was voornemens om op zijn perceel aan de [adres] in [plaatsnaam] een paardenrommelmarkt te organiseren op 9 maart 2019.
Telefonisch en door middel van een e-mailbericht van 6 maart 2019 heeft een jurist van de gemeente Veere aan eiser meegedeeld dat het op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Veere (APV) verboden is om een dergelijk evenement te organiseren zonder evenementenvergunning van de burgemeester of een melding in het geval van een klein evenement. De jurist heeft eiser gewezen op de mogelijkheid tot het doen van een melding en dat die melding op grond van de APV ten minste drie weken voorafgaand aan het evenement gedaan moet zijn aan de burgemeester.
Op 6 maart 2019 heeft eiser een melding gemaakt bij de burgemeester voor het houden van een klein evenement – de paardenrommelmarkt – (nu) op 6 april 2019. Bij brief van 12 maart 2019 heeft de burgemeester aan eiser meegedeeld dat hij kennis heeft genomen van de melding en dat voor het evenement geen evenementenvergunning is vereist.
Op 1 april 2019 heeft eiser aan de burgemeester medegedeeld dat de burgemeester hem door middel van het e-mailbericht van 6 maart 2019 heeft verboden om het evenement te houden op 9 maart 2019. Dit e-mailbericht is volgens hem geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser verzoekt de burgemeester om alsnog een appellabele beschikking aan eiser bekend te maken. In diezelfde brief maakt eiser ook bezwaar tegen dat besluit.
Op 28 mei 2019 heeft de burgemeester aangegeven dat het emailbericht van 6 maart 2019 niet bedoeld was als handhavingsbesluit (geen preventieve last onder dwangsom) en dat hij weigert om alsnog een handhavingsbesluit te nemen.
Eiser heeft daar op 8 juli 2019 bezwaar tegen gemaakt.
De gemachtigde van eiser heeft de bezwaarschriftencommissie per e-mail van 21 augustus 2019 verzocht om de hoorzitting uit te stellen, omdat een wethouder van de gemeente Veere uitlatingen heeft gedaan over het procedeergedrag van de gemachtigde van eiser. De gemachtigde wilde eerst onderzoeken of het in het belang van eiser was dat hij als zijn gemachtigde bleef optreden.
De bezwaarschriftencommissie heeft dit verzoek bij brief van 21 augustus 2019 afgewezen, omdat de hoorzitting over het bezwaar van eiser plaats zou vinden op 22 augustus 2019 en de zaak al was voorbereid door de commissieleden.
De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Zowel eiser als zijn gemachtigde waren daarbij niet aanwezig.
Bij bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van eiser - in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie - ongegrond verklaard.
Eiser heeft daar op 19 november 2019 beroep tegen ingesteld.

2. Gronden

Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid, omdat de bezwaarschriftencommissie het verzoek van de gemachtigde van eiser tot uitstel van de hoorzitting ten onrechte heeft afgewezen. Daar heeft eiser aan toegevoegd dat de weigering om een besluit te nemen treiterend is bedoeld. Een ambtenaar van de gemeente heeft eiser namelijk telefonisch gewezen op verschillende juridische procedures die eiser is gestart tegen bestuursorganen van de gemeente Veere. Daarnaast was de paardenrommelmarkt geen (klein) evenement als bedoeld in artikel 2.24 van de Algemene Plaatselijke Verordening. De burgemeester heeft geen deugdelijke afweging gemaakt van de belangen.

3. Beoordeling

4.1
De burgemeester is op 6 maart 2019 via internet op de hoogte geraakt van de intentie van eiser om op 9 maart 2019 een paardenrommelmarkt te organiseren op zijn perceel. Volgens de burgemeester is het op grond van de APV – zonder voorafgaande melding – verboden om een dergelijke paardenrommelmarkt (dat overigens terecht is aangemerkt als een klein evenement) te organiseren. [1] Als gevolg van die constatering heeft een jurist van de gemeente Veere eiser op 6 maart 2019 telefonisch en per e-mail gewezen op het verbod en de mogelijkheid om daar in de toekomst drie weken voorafgaand aan het evenement een melding van te maken bij de burgemeester. Partijen stellen terecht dat het e-mailbericht van 6 maart 2019 niet kwalificeert als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het is niet afkomstig van een bestuursorgaan en ook niet op rechtsgevolg gericht. Eiser werd immers alleen gewezen op een verbod dat is neergelegd in de APV.
4.2
Eiser heeft de burgemeester vervolgens op 1 april 2019 verzocht om alsnog een appellabel besluit aan eiser bekend te maken. De burgemeester heeft bij brief van 18 mei 2019 aan eiser meegedeeld dat hij weigert om aan dat verzoek te voldoen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. De bezwaarschriftencommissie heeft de burgemeester vervolgens geadviseerd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het verzoek van eiser geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en de brief van 18 mei 2019 daarom geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waar bezwaar tegen open staat. In afwijking van dat advies heeft de burgemeester het bezwaar van eiser bij bestreden besluit ongegrond verklaard. De burgemeester stelt zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt dat tegen de brief van 18 mei 2019 wel degelijk bezwaar open staat, omdat in artikel 6:2, onder a, van de Awb een schriftelijke weigering om een besluit te nemen gelijk gesteld wordt met een besluit.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank is – met de commissie – van oordeel dat het verzoek van eiser geen aanvraag is en de brief van de burgemeester van 18 mei 2019 geen besluit is waar bezwaar tegen open stond. [2] Volgens de Awb is sprake van een aanvraag bij een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. [3] Voor zover het verzoek van eiser moet worden opgevat als een verzoek om een handhavingsbesluit, heeft de commissie terecht vastgesteld dat dit verzoek niet is gericht op een rechtsgevolg omdat op het moment van het verzoek (1 april 2019) geen sprake was van een (klaarblijkelijke) overtreding. De burgemeester is alleen bevoegd om handhavend op te treden tegen een overtreding en op dat moment was daar geen sprake van, omdat de op 9 maart 2019 geplande paardenrommelmarkt niet is doorgegaan. [4] Op grond van de Awb is de burgemeester ook bevoegd om handhavend op te treden, wanneer het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Ook daar was op dat moment volgens de rechtbank geen sprake van, omdat voor de op 6 april 2019 geplande paardenmarkt een melding was gedaan bij de burgemeester. Gelet daarop bestond voor de burgemeester geen grondslag om een op rechtsgevolg gericht besluit te nemen en heeft de burgemeester het verzoek van eiser terecht geweigerd. Omdat het verzoek om een besluit te nemen niet is gericht op enig rechtsgevolg, is geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en is de beslissing van de burgemeester niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De verwijzing van de burgemeester naar artikel 6:2, aanhef en onder a. van de Awb is ten onrechte omdat dit lid alleen ziet op de situatie dat een gevraagd of ambtshalve te nemen
besluituitblijft. Daarvan is hier geen sprake.
5. Conclusie
5.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank ziet vanwege de finale geschilbeslechting in het bovenstaande aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
5.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
5.3
De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 26 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2.25, eerste en tweede lid, van de APV.
2.Artikel 7:1 jo. 8:1 van de Awb.
3.Artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
4.Artikel 5:2 van de Awb.