ECLI:NL:RBZWB:2021:786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
02-220946-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Haesen
  • A. van Triest
  • E. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling van een minderjarige verdachte voor pogingen tot gekwalificeerde doodslag en andere strafbare feiten

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van pogingen tot gekwalificeerde doodslag, maar veroordeelde hem voor andere strafbare feiten, waaronder een poging tot diefstal met geweld en opzetheling. De zaak betrof een overval op een juwelier in Middelburg op 21 augustus 2020, waarbij de verdachte twee personen met een mes had gestoken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de dood van de slachtoffers, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de poging tot diefstal met geweld en opzetheling van gestolen goederen. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 315 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn licht verstandelijke beperking, maar oordeelde dat zijn daden ernstig waren en een zware straf rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-220946-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag verdachte] 2005 te [Geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [Adres verdachte]
raadsvrouw mr. E.W. Kempe, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 21 augustus 2020 in Middelburg heeft geprobeerd om [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, welke poging(en) tot doodslag werd(en) gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een poging tot diefstal van geld en/of sieraden van [Naam winkel]
subsidiair is dit tenlastegelegd als poging tot diefstal met geweld;
ten aanzien van feit 2
op 18 januari 2020 in Middelburg samen met een ander met geweld en/of bedreiging met geweld een tas, geld, portemonnee en/of sieraden van [Slachtoffer 4] en/of [Naam snackbar] heeft gestolen;
ten aanzien van feit 3
op 1 maart 2020 te Vlissingen, alleen of met anderen, heeft ingebroken in een woning en een kluis met inhoud, sieraden en een horloge heeft weggenomen;
subsidiair: sieraden en een horloge voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 september 2020, terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig waren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 3 primair tenlastegelegde woninginbraak, omdat er te weinig bewijs is dat verdachte in de woning is geweest en de inbraak heeft gepleegd. Hij acht het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat op basis van de aangiften, de medische verklaringen waaruit blijkt dat de slachtoffers serieuze verwondingen hebben opgelopen, de grootte van het mes en de verklaringen van verdachte het voorwaardelijk opzet op de pogingen tot doodslag kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen
van de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde pogingen doodslag en heeft vrijspraak bepleit. Uit de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de slachtoffers gewond zijn geraakt en het geconstateerde letsel blijkt dat de aanmerkelijk kans op dodelijke verwondingen ontbreekt en dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had om de slachtoffers te doden dan wel zwaar te verwonden.
Door de raadsvrouw is ook vrijspraak bepleit van de onder 3 primair tenlastegelegde woninginbraak, omdat er onvoldoende bewijs is. Verdachte ontkent de woninginbraak te hebben gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak en de gronden daarvoor
Ten aanzien van feit 1 primair
Niet ter discussie staat dat verdachte op 21 augustus 2020 [Naam winkel] heeft willen beroven. Hij heeft de overval gepland en voorbereid. Hij is met een mes in de hand, via de garage de [Naam winkel] binnengegaan. Eenmaal binnen heeft hij de aanwezige [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] op enig moment met dat mes gestoken.
De slachtoffers zijn onderzocht in het ziekenhuis. [Slachtoffer 1] heeft twee steekverwondingen opgelopen, één onder in de rug en één naast de wervelkolom op de overgang van borstkas naar lendengebied. [Slachtoffer 2] heeft een steekverwonding opgelopen op zijn borstkas ter hoogte van het borstbeen en één aan zijn rechterhand.
Juridische kwalificatie van de handelingen van verdachte
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde pogingen tot gekwalificeerde doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers. Niet is gebleken dat verdachte de geweldshandelingen heeft verricht met als doel om de slachtoffers te doden, waardoor naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van vol opzet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van fataal letsel. Om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken moet vast komen te staan dat er bij de bewezenverklaarde handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat de slachtoffers daarbij de dood zouden vinden en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen medische informatie bevindt over de diepte van de twee steekverwondingen van [Slachtoffer 1] De steekverwonding op de borstkas bij [Slachtoffer 2] was 1 centimeter diep, waarbij door de arts die de medische verklaring heeft opgesteld is opgemerkt dat er geen levensgevaar heeft bestaan. Het blijft bovendien onduidelijk in welke fase van de overval [Slachtoffer 2] deze steekverwonding heeft opgelopen. De steekverwonding aan de hand van [Slachtoffer 2] was 1 centimeter en is gehecht. Uit het dossier kan ook niet worden afgeleid met welke kracht verdachte de verschillende steken aan de beide slachtoffers heeft toegebracht. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers zouden komen te overlijden als gevolg van zijn handelen. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het doden van de slachtoffers en zal hij worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank stelt vast dat op 1 maart 2020 in Vlissingen een inbraak is gepleegd in een woning aan de Nieuwe Vlissingseweg. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs naar voren komt dat verdachte betrokken is geweest bij deze woninginbraak. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.2
Hetgeen bewezen is en de bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen - waaronder de bekennende verklaringen van verdachte - de feiten onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 21 augustus 2020 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading, die toebehoorden aan [Naam winkel] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] ,
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, via de achterzijde/garage van het pand [Naam winkel] , het pand is binnengegaan met een mes en vervolgens die [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] met een mes heeft aangevallen en vervolgens met dat mes die [Slachtoffer 2] ter hoogte van zijn borstbeen en
in zijnhand heeft gestoken en die [Slachtoffer 1] in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 18 januari 2020 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander, een tas en een hoeveelheid geld en een portemonnee en een aantal sieraden, toebehorende aan [Slachtoffer 4] en/of [Naam snackbar] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader met een mes in de hand in de richting van die [Slachtoffer 4] is gelopen en die [Slachtoffer 4] een mes heeft getoond en daarmee die [Slachtoffer 4] heeft bedreigd;
3 subsidiair
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 september 2020 te Middelburg, goederen, te weten een hoeveelheid sieraden en een horloge (“Rolex“) heeft voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen:
- een jeugddetentie van 270 dagen waarvan 135 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in zijn rapport geadviseerd, met uitzondering van het huisarrest, dat zolang dient te duren als de jeugdreclassering noodzakelijk vindt;
- dadelijk uitvoerbaar verklaring van de voorwaarden;
- de leerstraf So Cool verlengd van 50 uur, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie;
- een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, gelet op zijn licht verstandelijke beperking. Zij kan zich vinden in de vordering van de officier van justitie, met uitzondering van de werkstraf. Nu zij minder bewezen vindt, verzoekt zij geen werkstraf aan verdachte op te leggen dan wel deze te matigen. Verdachte is gemotiveerd zich te houden aan en zich in te zetten voor de geadviseerde voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft op veertienjarige leeftijd een aantal zeer ernstige strafbare feiten gepleegd, waarbij steeds sprake was van een vooropgezet plan. Hij heeft samen met een ander een overval gepleegd op een cafetaria. Daarbij is aan de eigenaresse een mes getoond en zijn er goederen en een aanzienlijk geldbedrag weggenomen.
Ook heeft verdachte geprobeerd met (bedreiging met) geweld een [Naam winkel] te beroven. De slachtoffers zijn daarbij onder andere met een mes in de rug en in de borst en hand gestoken. Daarmee heeft hij hen pijn en letsel bezorgd. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de brutale overval op de [Naam winkel] diepe sporen bij de slachtoffers heeft nagelaten. Het heeft geleid tot gevoelens van angst, boosheid en ook onbegrip over het vermogen van verdachte zo gewelddadig tegen willekeurige slachtoffers op te treden. Hoewel verdachte zegt zich in het nauw gedreven te hebben gevoeld en geen uitweg te hebben gezien, doet dit niet af aan de ernst van het handelen van verdachte. Het was namelijk juist de verdachte die de confrontatie aanging door met een mes in de hand de garage van de [Naam winkel] binnen te gaan met als doel deze te beroven.
Verdachte heeft met zijn handelen op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de persoonlijke eigendommen van de slachtoffers. Ook in het algemeen maakt dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. Ondanks zijn jeugdige leeftijd is verdachte bij het voorgaande berekenend te werk gegaan. Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting heeft hij de [Naam winkel] uitgezocht omdat deze er duur uitzag. Hij had ervaren dat de eerdere overval op het cafetaria veel geld opleverde, maar wilde de buit niet meer met anderen delen. Verdachte heeft beide overvallen ook zorgvuldig voorbereid: de omgeving verkend, een fiets gestolen om de vlucht mee mogelijk te maken, deze enkele dagen verstopt, telkens een tas gepakt met verhullende kleding en een mes. Ook heeft hij voorafgaande aan de overval op de [Naam winkel] tie-wraps voorbereid om de handen van eventuele aanwezigen te kunnen binden. De rechtbank herkent in de gedragingen van verdachte ook een zekere naïviteit. Op weerstand had hij niet gerekend. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de hiervoor beschreven planmatigheid en berekening.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van sieraden en een horloge. Hij wist dat deze goederen waren gestolen uit een woning, maar heeft deze toch overgenomen omdat hij ‘geld wilde maken’. Hij heeft hierdoor geprofiteerd van een misdrijf dat door een ander is gepleegd. Dergelijke feiten bevorderen het plegen van diefstallen en berokkenen schade aan de slachtoffers.
6.3.2
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
[Naam] heeft op 13 december 2020 een rapport over verdachte opgemaakt. De rechtbank noemt hieruit een paar onderdelen die bij haar beslissing een rol hebben gespeeld. Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking. Deze was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en is daarop van invloed geweest. Verdachte is verbaal sterk, maar heeft moeite met het toepassen van probleemoplossende vaardigheden, het zien van verbanden en het overzien van het geheel. De kans van overschatting van zijn vermogens ligt daardoor op de loer. Hij is op sociaal-emotioneel en cognitief gebied minder ver ontwikkeld dan leeftijdsgenoten. Verdachte wordt geleid door een opportunistische denk- en handelswijze, waarbij hij wel rekening kan houden met anderen, maar dit vooral doet als hij daar zelf ook voordeel van heeft. Hij is beïnvloedbaar door anderen en heeft een naïeve redeneerstijl. Hij heeft moeite met grenzen.
Ten aanzien van de overval op [Naam snackbar] was hij zich bewust van het ontoelaatbare van zijn handelen, maar had hij niet de vaardigheden om zich tegen de medeverdachte te keren. Hij wilde geen hulp inschakelen omdat hij niet wilde dat hij als ‘mietje’ werd afgeschilderd. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, wordt geadviseerd om dit in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het ligt echter volgens de psycholoog anders ten aanzien van de overval met geweld op de [Naam winkel] en de opzetheling. Indien deze feiten bewezen worden verklaard, wordt geadviseerd om deze volledig aan verdachte toe te rekenen. Verdachte was zich ten tijde van het plegen van deze feiten bewust van het maatschappelijk ontoelaatbare van zijn handelen, maar heeft daarbij alleen aan de positieve gevolgen voor zichzelf gedacht. De doorwerking van de licht verstandelijke beperking daarbij is minimaal geweest.
De kans op herhaling wordt als hoog ingeschat. Verdachte is beïnvloedbaar en heeft weinig vaardigheden om andere keuzes te maken. Het vergroten van zijn copingvaardigheden kan beschermend werken. Hoewel zijn moeder betrokken is en voldoende ondersteuning biedt, biedt zij verdachte niet de structuur en begrenzing die hij nodig heeft. Het is van belang dat zij leert gebruik te maken van haar gezagspositie en de inzet van de juiste pedagogische vaardigheden.
Geadviseerd wordt de leerstraf So-Cool op te leggen, zodat zijn sociale vaardigheden en weerbaarheid kunnen worden vergroot. Verder wordt als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke jeugddetentie de verplichting tot slachtofferbemiddeling geadviseerd, zodat hij kan leren wat de gevolgen van zijn handelen voor anderen zijn, en het verplicht meewerken aan Multi-Systeem Therapie (MST) om de begrenzende vaardigheden van de moeder te vergroten.
De Raad heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd 1 februari 2021. De Raad maakt zich grote zorgen over de gewetensontwikkeling en het morele besef van verdachte. Verdachte heeft in korte tijd drie ernstige delicten gepleegd en niet nagedacht over de gevolgen voor de slachtoffers. De kans op herhaling wordt hoger ingeschat dan uit het Dynamisch Risico Profiel naar voren komt door voornoemde zorgen. Door zijn licht verstandelijke beperking heeft verdachte de situaties niet kunnen overzien. Hij is niet in staat om de moreel juiste keuzes te maken en daarnaar te handelen. Het is van belang dat door de hulpverlening hier sterk op wordt ingestoken.
Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie heeft volgens de Raad geen meerwaarde. De focus moet worden gelegd op de reeds ingezette hulpverlening en terugkeer naar school. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals opgenomen in het adviesrapport met een proeftijd van twee jaar. De Raad adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en daarnaast de leerstraf So-Cool verlengd op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvertegenwoordiger naar voren gebracht dat hard zal moeten worden gewerkt aan de gewetensontwikkeling en het morele besef van verdachte. Het is nu nog niet in te schatten wat hij daarvoor nodig heeft. Verder heeft hij het advies gewijzigd, in die zin dat er voor maximaal zes maanden elektronisch toezicht dient te worden opgelegd en huisarrest zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Namens de gecertificeerde instelling Stichting Intervence (hierna: Intervence) heeft de jeugdreclasseerder tijdens de zitting naar voren gebracht dat verdachte een vriendelijke, meewerkende jongen is, die ook enigszins wantrouwend is. Verdachte is licht verstandelijk beperkt, maar zijn intelligentieniveau is niet zodanig laag dat Intervence de begeleiding en het toezicht niet zou kunnen uitvoeren. De jeugdreclasseerder maakt zich zorgen over de gewetensontwikkeling van verdachte en zijn vermogen om moreel juiste besluiten te nemen. Verdachte heeft nog veel te leren. Hij is aangemeld bij Perspectief Herstelbemiddeling en MST is van start gegaan. Dit is echter nog pril. De leerstraf So-Cool is op zijn plaats, omdat het bij verdachte gaat om het aanleren van vaardigheden.
De moeder van verdachte heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij verbaasd is dat de psycholoog tot de conclusie komt dat verdachte licht verstandelijk beperkt is. Zij wijst erop dat de test waaruit dit blijkt een momentopname is en dat verdachte snel klaar wilde zijn met het onderzoek, omdat hij honger had. Verder heeft zij desgevraagd verklaard dat zij zich kan vinden in de geadviseerde straf.
6.3.3
Conclusies van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarheid
Voor wat betreft de toerekenbaarheid van het onder 1 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde feiten volgt de rechtbank de conclusies van de psycholoog.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde niet over en overweegt daartoe het volgende. In het rapport wordt de verminderde toerekeningsvatbaarheid met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde gekoppeld aan de druk die verdachte naar eigen zeggen heeft ervaren van de medeverdachte [Medeverdachte 1] . Dat van een dergelijke druk sprake is geweest blijkt echter niet uit het dossier. [Medeverdachte 1] ontkent betrokkenheid bij het feit en er zijn aanwijzingen dat verdachte het feit mogelijk met een ander heeft gepleegd. Ook indien de verklaring van verdachte dat hij de overval samen met [Medeverdachte 1] heeft gepleegd juist is, dan nog blijkt niet van uitgeoefende druk. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zich op eigen initiatief tot [Medeverdachte 1] heeft gewend om klusjes voor hem te doen, dat hij na de overval [Medeverdachte 1] erop heeft aangesproken dat hij bij de verdeling van de buit te weinig geld kreeg en dat, toen hij door [Medeverdachte 1] opnieuw gevraagd werd een overval te plegen, hij dit heeft geweigerd.
De rechtbank acht verdachte dan ook volledig toerekenbaar voor alle bewezenverklaarde feiten.
Straffen
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Zij is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor langere duur. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest vindt de rechtbank niet passend gelet op de ernst van de feiten en de berekenende wijze waarop verdachte te werk is gegaan. Alles afwegend vindt de rechtbank een jeugddetentie van 315 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend en geboden en de rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. Zij realiseert zich dat dit betekent dat verdachte nog 90 dagen zal moeten uitzitten, maar dat hoeft de (ingezette) hulpverlening en de terugkeer naar school niet te doorkruisen, temeer nu de rechtbank heeft begrepen dat verdachte pas na de zomervakantie kan instromen op school en de ingezette MST zich vooral richt op de moeder van verdachte. Verder zal zij aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd, opleggen, met uitzondering van de duur van het huisarrest, dat zal zij evenals het elektronisch toezicht voor maximaal zes maanden opleggen, zodat verdachte vanuit een strak kader zal worden begeleid als zijn jeugddetentie achter de rug is. De rechtbank zal de voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu verdachte eerst het resterende onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal moeten ondergaan. Met het oog daarop heft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op. Tot slot zal de rechtbank aan verdachte de leerstraf So-Cool Verlengd van 50 uur opleggen.

7.De benadeelde partijen

Feit 1, benadeelde partij [Slachtoffer 1]
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 10.171,99 voor feit 1, waarvan € 671,99 ter zake van materiële schade en € 9.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tenslotte verzoekt de benadeelde partij vergoeding van zijn advocaatkosten. Hij vordert
€ 2.581,00 aan advocaatkosten wegens bijstand van mr. [Slachtoffer 1] in deze zaak.
Materiële schade
De rechtbank stelt, op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting, vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De opgevoerde schadeposten met betrekking tot ‘cadeaufles whisky’ en het polo-shirt zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. De rechtbank zal deze posten derhalve in zijn geheel toewijzen (€ 97,99).
Met betrekking tot de schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat hij zijn eigen risico (volledig) heeft verbruikt vanwege het bewezenverklaarde. Op de overgelegde declaraties staat bij eigen risico verrekening € 0,00 vermeld. De vordering ten aanzien van de post ‘roeimachine’ is, mede gelet op de betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Nergens blijkt uit dat deze ook daadwerkelijk is aangeschaft, noch dat er rechtstreeks verband bestaat met het bewezenverklaarde. Verdere behandeling van dit deel van de vordering, zodat de benadeelde partij een nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Immateriële schade
Verder kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Uit de letselbeschrijving blijkt dat de benadeelde partij twee steekverwondingen in de rug heeft opgelopen, die zijn gehecht, en dat hij een aantal dagen in het ziekenhuis heeft moeten blijven. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit op de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank overweegt dat zij, gelet op de toelichting en de aard en ernst van het letsel, vergoeding tot een bedrag van € 3.000,00 billijk vindt. In zoverre zal de vordering op dit punt dan ook worden toegewezen. De rechtbank vindt het meer gevorderde, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, op dit moment nog onvoldoende onderbouwd. Verdere behandeling van dit deel van de vordering, zodat de benadeelde partij een nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum waarop het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, te weten 21 augustus 2020.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 3.097,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2020, tot de dag van volledige betaling. Zij zal daarbij, gezien de leeftijd van verdachte, het aantal dagen waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul bepalen.
De kosten voor rechtsbijstand
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. De toegewezen geldswaarde in hoofdsom ligt onder de € 10.000,00, zodat tarief I geldt
(€ 478,00 per punt). Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft de rechtbank gelet op de door de advocaat van het slachtoffer verrichte werkzaamheden, te weten het opstellen en indienen van de vordering en daarnaast het toelichten van de vordering ter terechtzitting (in totaal twee punten). Dit komt neer op een vergoeding van kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 956,00. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en deze post voor het overige afwijzen.
Feit 1, benadeelde partij [Slachtoffer 2]
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 8.548,90 voor feit 1, waarvan € 1.048,90 ter zake van materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tenslotte verzoekt de benadeelde partij vergoeding van zijn advocaatkosten. Hij vordert
€ 2.420,00 aan advocaatkosten wegens bijstand van mr. [Slachtoffer 1] in deze zaak.
Materiële schade
De rechtbank stelt, op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting, vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De opgevoerde schadeposten met betrekking tot het polo-shirt en de bril zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel toewijzen
(€ 178,95). De schadeposten riem, jeans en Magnanni loafers (schoenen) zijn door de verdediging betwist. Volgens de verdediging blijkt nergens uit dat deze goederen beschadigd zijn. Bovendien wordt de nieuwwaarde gevorderd terwijl het gebruikte goederen betreft. De rechtbank is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat deze kledingstukken onbruikbaar zijn geworden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 150,00. De rechtbank zal deze schadeposten tot dat bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ vindt de rechtbank tot een bedrag van € 316,86, te weten de kosten voor de ambulance, toewijsbaar. Van het overige gevorderde is niet gebleken dat dit een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard voor dat deel van zijn vordering. De schadepost ‘eigen risico Interpolis’ vindt de rechtbank voldoende onderbouwd en ook aannemelijk. De gevorderde schadevergoeding van € 100,00 wordt toegewezen.
Immateriële schade
Verder kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Uit de letselbeschrijving blijkt dat de benadeelde partij een steekverwonding op zijn borst en in zijn hand heeft opgelopen. Uit de toelichting op de zitting is gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit op de benadeelde partij heeft gehad en nog heeft. Hij ondervindt er nog dagelijks de gevolgen van en is onder behandeling van een psycholoog. De rechtbank overweegt dat zij vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 billijk vindt. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank vindt het meer gevorderde, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, op dit moment nog onvoldoende onderbouwd. Verdere behandeling van dit deel van de vordering, zodat de benadeelde partij een nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum waarop het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, te weten 21 augustus 2020.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 3.745,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2020, tot de dag van volledige betaling. Zij zal daarbij, gezien de leeftijd van verdachte, het aantal dagen waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul bepalen.
De kosten voor rechtsbijstand
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. De toegewezen geldswaarde in hoofdsom ligt onder de € 10.000,00, zodat tarief I geldt
(€ 478,00 per punt). Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft de rechtbank gelet op de door de advocaat van het slachtoffer verrichte werkzaamheden, te weten het opstellen en indienen van de vordering en daarnaast het toelichten van de vordering ter terechtzitting (in totaal twee punten). Dit komt neer op een vergoeding van kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 956,00. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en deze post voor het overige afwijzen.
Feit 1, benadeelde partij [Naam winkel]
De benadeelde partij ’ [Naam winkel] vordert een schadevergoeding van € 6.477,00 voor feit 1.
De rechtbank vindt de vordering, mede gezien de betwisting door de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Het is aannemelijk dat de B.V. schade heeft geleden, maar het is onduidelijk welke kosten de B.V. daadwerkelijk heeft moeten maken of welk verlies er is geleden door het handelen van verdachte. De juistheid van het bijgevoegde overzicht winst en verliesrekening kan door de rechtbank onvoldoende worden geverifieerd. De rechtbank beschikt derhalve over onvoldoende informatie om de schade van de B.V. te kunnen schatten. Verdere behandeling van de vordering, om die nader te laten onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Feit 3, benadeelde partij [Slachtoffer 5]
De benadeelde partij [Slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 36.835,00 voor feit 3, waarvan € 36.550,00 ter zake van materiële schade en € 285,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijk rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de vordering van een benadeelde partij over een benadeling door diefstal, onder bijzondere omstandigheden worden toegerekend aan de heler van bij die diefstal buitgemaakte goederen. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde opzetheling en de (kort daarvoor) gepleegde woninginbraak in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat (een deel van) de door de benadeelde partij geleden schade rechtstreeks door het handelen van verdachte is toegebracht. Immers, verdachte is gevraagd om in de woning in te breken, wat hij heeft geweigerd. Hij wist dus van de inbraak en heeft kort daarna sieraden en een horloge van de dader(s) gekocht om deze door te verkopen. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank met name de materiële schade van de benadeelde partij mede zou kunnen worden toegerekend aan verdachte. De vordering van de benadeelde partij is echter op dit punt, mede gelet op de betwisting van de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Ook de gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd. Bovendien is niet bewezen verklaard dat verdachte degene is geweest die heeft ingebroken bij de benadeelde partij. Verdere behandeling van de vordering, zodat de benadeelde partij nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:Poging tot diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3 subsidiair:Opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 315 (driehonderdvijftien) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat de voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd het dagbestedingstraject van Evidendt en/of onderwijs volgt en zich daar aan de geldende regels en afspraken houdt;
* dat verdachte tijdens de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, meewerkt aan het MST-traject van Juvent;
* dat verdachte tijdens de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, zal meewerken aan aanvullende hulpverlening, die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, en is gericht op zijn gewetensontwikkeling en/of voorkoming van recidive;
* dat verdachte tijdens de proeftijd meewerkt aan Perspectief Herstelbemiddeling;
* dat verdachte op geen enkele manier, direct of indirect, contact opneemt, zoekt of heeft met de medeverdachten [Medeverdachte 2] geboren op [Geboortedag medeverdachte 2] 2005, en [Medeverdachte 1] , geboren op
[Geboortedag medeverdachte 1] 2000;
* dat verdachte op geen enkele manier, direct of indirect, contact opneemt, zoekt of heeft met de slachtoffers [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 4] en [Slachtoffer 5] , tenzij in het kader van slachtoffer-daderbemiddeling via Perspectief Herstelbemiddeling;
* dat verdachte, gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, aanwezig zal zijn op zijn verblijfadres, in het kader van huisarrest. Verdachte hoeft tussen 07:00 uur en 19:00 uur niet op het verblijfadres aanwezig te zijn, mits hij buitenshuis wordt begeleid door zijn moeder of een door de jeugdreclassering aangewezen volwassene. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod, gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de jeugdreclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland verblijft. Het huidige verblijfadres van verdachte is [Adres verdachte] Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de jeugdreclassering daarvoor toestemming geeft;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Stichting Intervence, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten So-Cool Verlengd van 50 (vijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Slachtoffer 1](feit 1) van
€ 3.097,99 (drieduizend zevenennegentig euro en negenennegentig eurocent), waarvan
€ 97,99 (zevenennegentig euro en negenennegentig eurocent) ter zake van materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 1] € 3.097,99 (drieduizend zevenennegentig euro en negenennegentig eurocent) te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [Slachtoffer 1] ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 956,00 (negenhonderd zesenvijftig euro);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de overige kosten van rechtsbijstand af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Slachtoffer 2](feit 1) van
€ 3.745,81 (drieduizend zevenhonderd vijfenveertig euro en eenentachtig eurocent), waarvan € 745,81 (zevenhonderd vijfenveertig euro en eenentachtig eurocent) ter zake van materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer 2] € 3.745,81 (drieduizend zevenhonderd vijfenveertig euro en eenentachtig eurocent) te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [Slachtoffer 2] ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 956,00 (negenhonderd zesenvijftig euro);
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de overige kosten van rechtsbijstand af;
- verklaart de benadeelde partij
[Naam winkel]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam winkel] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[Slachtoffer 5]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 5] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door mr. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Triest, kinderrechter, en mr. Kempen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2021.
Mr Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] met een mes heeft aangevallen en/of meermalen, althans eenmaal, met dat mes die [Slachtoffer 2] ter hoogte van zijn borstbeen en/of handen heeft gestoken/gesneden en/of die [Slachtoffer 1] in de rug heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven pogingen tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal van geld en/of sieraden en/of (een) (andere) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam winkel]
en welke pogingen tot doodslag werden gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit (die (pogingen) diefstal) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 288 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Middelburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [Naam winkel]
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] ,
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, via de achterzijde/garage van het pand [Naam winkel] , het pand is binnengegaan met een mes en/of vervolgens die [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] met een mes heeft aangevallen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met dat mes die [Slachtoffer 2] ter hoogte van zijn borstbeen en/of handen heeft gestoken/gesneden en/of die [Slachtoffer 1] in de rug heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 januari 2020 te Middelburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas en/of een hoeveelheid geld en/of een portemonnaie en/of een aantal sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Slachtoffer 4] en/of [Naam snackbar] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn
mededader(s) met een mes in de hand in de richting van die [Slachtoffer 4] is/zijn gelopen en/of stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [Slachtoffer 4] , in elk geval die [Slachtoffer 4] een mes heeft/hebben getoond en/of daarmee die [Slachtoffer 4] heeft/hebben bedreigd;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen aan de Nieuwe Vlissingseweg, een kluis (met daarin o.a. een hoeveelheid geld en/of identiteitspapieren) en/of een hoeveelheid sieraden en/of een horloge (“Rolex“), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [Slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2020, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 september 2020 te Vlissingen en/of Middelburg, in elk geval in Nederland,
een of meer goederen te weten een hoeveelheid sieraden en/of een horloge (“Rolex“) heeft
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met OPS-dossiernummer ZB1R020073, onderzoek Cleveland, van de regionale politie eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, van 9 december 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1176.
Aangezien verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiaire feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 11 februari 2021;
- het proces-verbaal aangifte van [Slachtoffer 1] van 22 augustus 2020, pagina 437 en 438;
- het proces-verbaal aangifte van [Slachtoffer 2] van 21 augustus 2020, pagina 440 en 441;
- de letselbeschrijving van 26 augustus 2020 betreffende [Slachtoffer 1] , opgemaakt door forensisch arts J. Vrencken in het kader van een forensisch geneeskundig onderzoek, pagina 443 en 444;
- de letselbeschrijving van 1 september 2020 betreffende [Slachtoffer 2] , opgemaakt door forensisch arts J. Vrencken in het kader van een forensisch geneeskundig onderzoek, pagina 445 en 446.
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 11 februari 2021;
- het proces-verbaal aangifte van [Slachtoffer 4] namens [Naam snackbar] van 18 januari 2020, pagina 729 en 730;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 737.
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 11 februari 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2020, pagina 763, 766 en 767;
- het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 5] van 1 maart 2020, pagina 774 en 775;
- het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2020, pagina 759;
- het proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 5] van 11 september 2020, pagina 782 en 783.