ECLI:NL:RBZWB:2021:779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6222
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie van eiseres met spierdystrofie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan spierdystrofie/myopathie, en het UWV over de herziening van haar WIA-uitkering. Eiseres had in 2008 een WIA-uitkering gekregen met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,53%. Na een verzoek tot herbeoordeling in 2019, heeft het UWV haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,63% en de uitkering per 1 januari 2020 herzien naar de klasse van 45 tot 55%. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat haar beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat haar arbeidsongeschiktheid hoger zou moeten zijn.

Tijdens de zitting op 8 januari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en het UWV gehoord. Eiseres stelde dat haar medische situatie was verslechterd en dat de verzekeringsartsen van het UWV haar klachten niet serieus hadden genomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiseres.

De rechtbank heeft ook de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, beoordeeld en geen redenen gevonden om deze als ongeschikt te beschouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij opmerkte dat de financiële gevolgen van de herziening niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de wetgeving. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6222 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiseres ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) herzien per 1 januari 2020.
In het besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 januari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres met haar echtgenoot en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als leerkracht in het basisonderwijs. Voor dat werk is zij in augustus 2006 uitgevallen vanwege spierdystrofie/myopathie aan de hand en pols, met later ook schouder-, nek- en hoofdklachten.
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 18 augustus 2008 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55,53%, vallend in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
Eiseres heeft op 5 juli 2019 het UWV gevraagd om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid vanwege een verslechterde gezondheidssituatie.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV bij het primaire besluit de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%, omdat eiseres met ingang van 16 oktober 2019 voor 53,63% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 oktober 2019 heeft vastgesteld op 53,63% en terecht de WIA-uitkering heeft herzien naar de klasse van 45 tot 55% per 1 januari 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts in opleiding onder verantwoording van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts in opleiding [naam verzekeringsarts in opleiding] heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op haar spreekuur van 1 oktober 2019. Zij heeft onder verantwoording van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] gerapporteerd dat in vergelijking met het vorige spreekuur in 2008 niet gesteld kan worden dat er een toename aan beperkingen is. Waar eiseres destijds niet kon schrijven doet ze dat inmiddels wel. Verder typt zij inmiddels verslagen, zodat de eerdere beperking voor toetsenbord- en muisgebruik niet meer actueel is. Ook is ze inmiddels in staat de deur te openen en kan zij de lage normaalwaarden voor duwen/trekken in de FML inmiddels aan. Verder kan voor tillen/dragen de beperking worden afgezwakt naar maximaal 10 kg. Omdat eiseres niet is opgenomen, niet ADL-afhankelijk is, er geen onvermogen is tot persoonlijk/sociaal functioneren en zij niet bedlegerig is, er geen sprake is van sterk wisselende mogelijkheden en zij niet voldoet aan de standaard voor een duurbeperking kan haar claim niet werkzaam te kunnen zijn, niet worden gevolgd.
Het voorgaande in aanmerking genomen is [naam verzekeringsarts in opleiding] gekomen tot het vaststellen van de beperkingen en de belastbaarheid in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 oktober 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de door eiseres ingestuurde brief van haar huisarts [naam huisarts] van 10 november 2019 en de brief van haar fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 30 oktober 2019. [naam verzekeringsarts b&b] is van mening dat de beperkingen correct zijn weergegeven in de FML van 2 oktober 2019 en hij acht de beperkingen zeker sufficiënt. Voorts constateert hij dat, anders dan eiseres heeft gesteld, de primaire verzekeringsarts expliciet heeft vermeld dat eiseres niet in staat is te tennissen. Verder wijst de verzekeringsarts b&b er op dat niet is gebleken van de noodzaak informatie bij behandelaars van eiseres in te winnen, en dat met de inzending van de brieven van de fysiotherapeut en huisarts van eiseres, die noodzaak nog minder aanwezig is. Vervolgens heeft [naam verzekeringsarts b&b] aangegeven dat bij de herkeuring van eiseres terecht haar medische situatie van dat moment tot uitgangspunt is genomen en niet die zoals die eerder is geweest. De beperkingen die eiseres in het verleden heeft gehad worden door de primaire verzekeringsarts niet ontkend en zij is daar nog uitgebreid op ingegaan. Zij twijfelt niet aan de diagnose CRPS en benoemt die diagnose ook expliciet in haar rapportage. Daarnaast is haar vaststelling van de waarde voor trillen en dragen op de normale wijze verricht en daarvoor is niet nodig dat eiseres daarbij daadwerkelijk iets hoefde te tillen volgens de verzekeringsarts b&b.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zoals die door [naam verzekeringsarts in opleiding] zijn neergelegd in de FML van 2 oktober 2019 worden door [naam verzekeringsarts b&b] dan ook overgenomen.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat van belang is dat posttraumatische dystrofie een progressieve ziekte is die als eerste symptomen pijn in de rechterhand en pols veroorzaakte en inmiddels de meeste pijn veroorzaakt in de schouder, nek en het hoofd, waarbij de klachten verergeren door werkhouding, schrijven en computergebruik.
In haar nadere aanvullende gronden heeft eiseres gesteld door een externe arts beoordeeld te willen worden, waarbij zij van mening is dat minstens hetzelfde, maar eigenlijk een hoger percentage arbeidsongeschiktheid dient te worden vastgesteld waarmee in overleg met het UWV tot afbouw van haar werkzaamheden kan worden gekomen.
Daarnaast heeft eiseres in beroep gesteld bereid te zijn mee te werken aan een beoordeling door een andere arts. Ten slotte heeft eiseres gesteld door de verzekeringsartsen van het UWV niet serieus te zijn genomen en dat die artsen ten onrechte geen informatie bij haar behandelaars hebben ingewonnen.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de hand- en polsklachten met de bijgekomen schouderpijn en pijn in de nek en het hoofd. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiseres heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de brieven van de huisarts en de fysiotherapeut van eiseres al bij haar bezwaar zijn ingediend en door de verzekeringsarts b&b expliciet in de afwegingen zijn betrokken.
Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding de claim van eiseres te volgen. Voor zover eiseres heeft bedoeld dat de rechtbank een onafhankelijk deskundige dient aan te wijzen die onderzoek zou moeten verrichten, wijst de rechtbank er op dat daarvoor uitsluitend plaats is, als op basis van medische informatie twijfel aan het oordeel van de artsen van het UWV kan worden opgeroepen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Eiseres lijkt, wijzend op haar medische problemen in het verleden, als een soort coulance van het UWV een overgangsregeling richting haar AOW-gerechtigde leeftijd te willen bewerkstelligen. Voor een dergelijke regeling mist het UWV echter iedere wettelijke bevoegdheid, zodat het UWV terecht daarin niet is meegegaan met eiseres.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 2 oktober 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in die FML van 2 oktober 2019.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: suppoost museum (Sbc-code 342024), textielproductenmaker (exc. Vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160) en pedagogisch medewerker buitenschoolse opvang (4-13 jarigen) (Sbc-code 572022).
5.2
De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 10 oktober 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 april 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,63%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dat leidt tot de conclusie dat eiseres tussen de 45 en 55% arbeidsongeschikt is en betekent daarmee dat het UWV terecht, rekening houdend met de uitlooptermijn, de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2020 heeft ingedeeld in die arbeidsongeschiktheidsklasse
.
7.
Beroep op onevenredigheid
Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank een beroep gedaan op dit artikel doordat eiseres nog een aantal argumenten heeft opgesomd die volgens haar tot een ander besluit hadden moeten leiden. Deze argumenten zijn:
  • dat zij vanaf het ontstaan van de CRPS altijd, naast haar gedeeltelijke uitkering, is blijven werken;
  • dat zij inmiddels bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;
  • het UWV haar had aangeraden bij achteruitgang van de gezondheid dat te melden, zodat zij alsdan volledig arbeidsongeschikt zou kunnen worden verklaard;
  • dat zij gehandeld heeft overeenkomstig dit advies en dit ertoe heeft geleid dat zij nu slechter af is.
Van de zijde van het UWV is daar ter zitting met begrip op gereageerd, maar ook is gesteld dat deze zaak niet uniek is en dat er schrijnender gevallen zijn, waarbij evenmin anders kon worden besloten binnen het wettelijk toegekende kader voor het UWV in deze zaken. Daarnaast zou van een contra legem besluit in deze een precedentwerking uitgaan die door het UWV niet gewenst wordt geacht, zolang de wetgever zich daarover niet heeft uitgesproken.
De rechtbank heeft begrip voor de gevoelens van eiseres en is het met haar eens dat het wrang uitpakt dat haar arbeidsongeschiktheidsuitkering lager uitvalt na een zelf aangevraagde herbeoordeling in verband met toegenomen klachten. De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat de financiële achteruitgang maandelijks circa € 100,- betreft, waar zij geen boterham minder door eet. Alleen al om deze reden kan de rechtbank niet concluderen tot een onevenredigheid als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid van de Awb. Daarvoor is alleen ruimte in een geval van grote onevenredigheid, die diep in het leven van een persoon ingrijpt.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het door verweerder aangedragen argument dat dit soort gevallen vaker voorkomt, geen argument zou zijn dat de rechtbank, indien zij daar in deze zaak wel aan toe had kunnen komen, in haar afweging zou betrekken.
8. De conclusie van al het vorengaande is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
9.
Proceskosten
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 23 februari 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.