In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 23 december 2020, waarin de aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet werd geweigerd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 29 januari 2021 heeft het UWV het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en besloten om voorschotten toe te kennen. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, gezien het besluit van 29 januari 2021, het UWV gedeeltelijk aan verzoekster tegemoet is gekomen. Dit biedt aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het UWV ook het door verzoekster betaalde griffierecht moet vergoeden. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 534, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft het UWV veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster, evenals het griffierecht van € 49. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 februari 2021.