ECLI:NL:RBZWB:2021:75

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over uitkering wegens betalingsonmacht werkgever

Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een uitkering aangevraagd wegens betalingsonmacht van zijn werkgever, die in faillissement was verklaard. Het UWV had op 9 december 2019 een uitkering toegekend, maar het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd op 13 januari 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 november 2020 werd het beroep besproken, waarbij de eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat het UWV bij de eindafrekening van de uitkering is uitgegaan van een juist aantal te vergoeden vakantie- en ADV-uren. De eiser voerde aan dat hij recht had op meer uren dan het UWV had toegekend, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had gemotiveerd dat de berekeningen correct waren, gebaseerd op de administratie van de werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, omdat het UWV met de nieuwe gegevens had aangetoond dat de eerdere berekeningen juist waren.

De rechtbank droeg het UWV op om het door de eiser betaalde griffierecht van € 48,00 te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/980 WW

uitspraak van 8 januari 2021 van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (primaire besluit) heeft het UWV een uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever aan eiser toegekend.
Bij besluit van 13 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 november 2020. Daarbij waren aanwezig eiser en voor het UWV [aanwezige UWV].

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest bij [naam B.V.] (werkgever). Wegens faillissement is de werkgever in betalingsonmacht komen te verkeren.
In dat kader heeft eiser op 22 juli 2019 bij het UWV een uitkering aangevraagd voor de overname van de betalingsverplichtingen van de werkgever.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de uitkering toegekend en aan eiser een eindafrekening verstrekt. In totaal ontvangt eiser een bedrag van € 3.749,26 belast en een bedrag van € 203,32 onbelast. Blijkens het bijgevoegde overzicht worden er 79,09 vakantie-uren en 25,90 ADV-uren vergoed.
2. In geschil is of het UWV bij de eindafrekening van de uitkering wegens betalingsonmacht is uitgegaan van een juist aantal te vergoeden vakantie- en ADV-uren.
3. Op grond van artikel 61 van de WW heeft een werknemer onder andere recht op uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de WW, indien hij van een werkgever die in staat van faillissement is verklaard loon of vakantiegeld heeft te vorderen.
In artikel 64, eerste lid, van de WW is bepaald, voor zover hier van belang, dat het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk omvat:
a. het loon over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag van opzegging;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging;
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij, gelet op de gegevens op zijn ‘verlofkaart’, recht heeft op overname van méér vakantie- en ADV-uren dan het UWV bij de uitkering heeft toegekend. Eiser meent dat hij nog recht heeft op de uitbetaling van 47,73 vakantie-uren en 3,76 ADV/ATV uren.
5. Ter zitting heeft het UWV uitgelegd hoe de berekeningen van de te vergoeden uren zijn gemaakt. Het UWV is voor de berekeningen uitgegaan van de gegevens van de werkgever. Die gegevens zijn door het UWV ter zitting voor het eerst overgelegd. Daarop staat vermeld dat eiser voor wat betreft het jaar 2019 recht had op in totaal 192 vakantie-uren en 104 ADV-uren en dat hij in 2019 al 32,75 vakantie/ADV-uren had opgenomen. Voor wat betreft de vakantie-uren heeft eiser (uitgaande van een dienstverband van 7 maanden in het jaar 2019) recht op 7/12 van 192 uur = 112 uur. Van die 112 uur heeft het UWV vervolgens de vakantie-uren die eiser al had opgenomen in 2019 (32,75 uur) afgetrokken, zodat een totaal aan te vergoeden vakantie-uren overblijft van 79,25 uur. Dit levert een onverklaarbaar klein afrondingsverschil op van 0,16 uur met de 79,07 uren genoemd in het primaire besluit. Voor wat betreft de ADV-uren bestaat recht op een vergoeding over een periode van
13 weken. Eiser had recht op 104 uren per jaar, wat neerkomt op 25,90 uur over de te vergoeden periode, en dat is ook wat het UWV aan eiser heeft vergoed.
6. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met de ter zitting overgelegde gegevens en de toelichting daarop het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. Volgens vaste rechtspraak mag het UWV ook uitgaan van de administratie van de werkgever, tenzij er concrete en verifieerbare gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat de opgave van de werkgever niet correct is geweest. Dat is hier niet het geval. De door eiser overgelegde verlofkaart is onvoldoende duidelijk om te kunnen concluderen dat het overzicht van de werkgever niet juist is.
7. Nu het bestreden besluit pas ter zitting voldoende is gemotiveerd, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat met die nieuwe gegevens is gebleken dat het UWV in de besluitvorming is uitgegaan van een juist aantal te vergoeden vakantie- en ADV-uren (behalve een verwaarloosbaar afrondingsverschil), zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 8 januari 2021 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.