ECLI:NL:RBZWB:2021:717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
02-067949-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Brouwer
  • mr. Los
  • mr. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor medeplegen van een gewapende overval met geweld op een supermarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die op 14 maart 2020 samen met anderen een gewapende overval heeft gepleegd op een Aldi-supermarkt in Breda. De verdachte, die ten tijde van het delict 13 jaar oud was, heeft geld uit de kassalade weggenomen en de caissière met geweld en bedreiging onder druk gezet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 138 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 40 uren. Bij de straftoemeting is rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn bekennende verklaring en de noodzaak van behandeling in het kader van de bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft ook de ernst van het feit en de gevolgen voor de betrokkenen in overweging genomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de caissière, tot immateriële schadevergoeding van € 1.800,- toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de ouders van de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/067949-20
vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. M.R.F. Berte.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een overval heeft gepleegd op de [naam winkel] in Breda door geld uit de kassalade te pakken, de caissière te slaan en haar te bedreigen met een (nep)vuurwapen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van caissière [naam 1] en het forensisch bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs, omdat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 februari 2021;
- de aangifte van [naam 1] ;
- de aangifte van [naam 2] namens [naam winkel] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 maart 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag te weten 252,35 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan de [naam winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
meermalen, (onverhoeds) een greep te doen in de kassalade en daarbij aan een arm van die voornoemde [naam 1] te trekken en die voornoemde [naam 1] meermalen (met de vuist) tegen het gezicht of op het hoofd of tegen de nek te slaan of te stompen en (vervolgens) die voornoemde [naam 1] de woorden toe te voegen: “ Ho! Ik heb een geweer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en (vervolgens) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die voornoemde [naam 1] te richten en gericht te houden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 198 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
- zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- wordt verplicht zich onder ambulante behandeling te stellen van de Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven (GGzE), waarbij de jeugdreclassering - na zich te hebben laten informeren door de GGzE - kan bepalen dat de ambulante behandeling zal worden omgezet naar een klinische behandeling indien zij daartoe aanleiding ziet.
Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 90 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de officier in haar eis onvoldoende rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd en het blanco strafblad van verdachte. Verdachte heeft bekend en heeft, zij het indirect, toegegeven wat zijn rol in het geheel is geweest. De overval was niet zijn idee en hij was niet degene die fysiek geweld heeft gebruikt. Ook heeft verdachte de dagen in voorarrest, de langdurige elektronische controle en de nog steeds geldende avondklok als zeer ingrijpend ervaren. Deze aspecten zouden moeten leiden tot een matiging van de straf. Tot slot merkt de verdediging op dat toevoeging aan de bijzondere voorwaarden van een eventuele klinische behandeling nu te ver gaat, omdat dit verdachtes eerste contact met justitie betreft. De gevorderde, zeer forse voorwaardelijke jeugddetentie is voldoende als stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval met geweld op de [naam winkel] in Breda. Een overval waar hij, zo geeft hij zelf toe, speciaal voor van Tilburg naar Breda is gekomen. Het was een vooropgezet plan, hij wist wat hij in Breda ging doen en hij ging daar naar eigen zeggen vrijwillig in mee. Bij de overval is geweld gebruikt en gedreigd met een (nep)vuurwapen. Verdachte is met een mededader de [naam winkel] binnengegaan. Zij rekenden iets kleins af. Toen de kassa open ging, deden zij vervolgens een greep in de kassa. Omdat de caissière niet direct mee wilde werken, werd er aan haar arm getrokken, werd zij geslagen en werd er een (nep)vuurwapen op haar gericht. Verdachte was op dat moment nog maar 13 jaar oud.
Het gaat om een zeer ernstig feit, dat grote gevolgen heeft voor de betrokkenen. Zo heeft het feit geleid tot angst en psychische problemen bij de caissière. Dat zijn consequenties van het handelen van verdachte. Hij heeft niet verder nagedacht dan het ‘snelle geld’ dat hij met de overval zou kunnen verdienen.
De vraag komt op hoe een jongen van 13 jaar komt tot de beslissing om vrijwillig mee te gaan naar een supermarkt en daar, met geweld, een overval te plegen. Om onder andere hier meer duidelijkheid over te kunnen krijgen, zijn er meerdere rapportages over verdachte uitgebracht.
Uit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat verdachte een oppositioneel opstandige gedragsstoornis heeft, waarbij er sprake is van gedragsschommelingen en emotieregulatieproblemen. Verdachte heeft een gebrekkige gewetensontwikkeling, moeite met gezag en is gevoelig voor negatieve beïnvloeding. Het gevaar op herhaling wordt door de psycholoog als matig tot hoog ingeschat, zeker wanneer er geen adequate begeleiding zou volgen. Het advies is dan ook dat er een (deels) voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd, met hulp en begeleiding als bijzondere voorwaarden.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een aansluitend advies uitgebracht. De Raad geeft aan dat een ambulante behandeling bij de GGzE en begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk zijn om de zorgelijke ontwikkeling van verdachte naar een positieve om te buigen. Deze trajecten zouden kunnen worden gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke werkstraf.
De jeugdreclassering, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 3] , heeft ter zitting verteld dat zij meerwaarde ziet in een deels voorwaardelijke straf, maar dat de het voorwaardelijke deel van de straf als zodanig wel fors en duidelijk moet zijn. De modaliteit van jeugddetentie, zoals door de officier van justitie geëist, zou daarvoor geschikt zijn. Het is voor verdachte van groot belang dat hem duidelijk wordt gemaakt wat de consequenties zijn wanneer hij niet meewerkt aan de behandeling of begeleiding. In dat kader heeft mevrouw [naam 3] ook haar zorgen geuit over het ambulante traject. Dit zou te vrijblijvend voor verdachte kunnen lijken, wat de kans van slagen van het traject in gevaar kan brengen. Zij stelt voor om aan die voorwaarde toe te voegen dat, indien de jeugdreclassering daar aanleiding toe ziet, het ambulante traject wordt omgezet in een klinische behandeling. Dit geeft verdachte een extra stimulans om zich in te zetten voor het ambulante traject en geeft een vangnet voor het geval het onverhoopt mis gaat. In aanloop naar de zitting hebben de duidelijke regels, aan verdachte opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, ook erg goed gewerkt. Tot slot heeft mevrouw [naam 3] nog opgemerkt dat het niet wenselijk is om ook nog een hoge werkstraf op te leggen. Verdachte zal zich in de komende periode moeten toeleggen op een aantal langlopende trajecten, die veel van hem zullen vragen. Wanneer hij daarnaast, in de weekenden, ook een langdurige werkstraf moet uitvoeren, bestaat het risico dat hij wordt overvraagd.
De rechtbank stelt vast dat de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering allemaal menen dat begeleiding en behandeling van verdachte prioriteit heeft. Zij zien dat verdachte hier baat bij kan hebben en dat het hem zal helpen om in de toekomst wél de juiste beslissingen te nemen. De rechtbank zal de adviezen daarom ook zwaar meewegen bij de bepaling van de hoogte van de straf.
De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om een ernstig feit, met ernstige gevolgen. De rechtbank kan de officier van justitie volgen in haar opmerking dat op grond van de landelijke oriëntatiepunten een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie van enkele maanden op zijn plaats zou zijn. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om van de eis van de officier van justitie in het voordeel van verdachte af te wijken, en wel om de volgende redenen.
Verdachte heeft na zijn aanhouding in voorarrest gezeten. Aansluitend heeft hij gedurende een lange periode elektronisch toezicht (‘enkelband’) gehad met bijzondere voorwaarden, wat hem ernstig in zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt. Hoewel dit soort maatregelen geen straffen zijn, worden ze vaak wel als straf ervaren. Gelet op de duur van de maatregel, de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat dit zijn eerste contact met politie en justitie betreft en hetgeen verdachte er ter zitting over heeft verteld, is het naar alle waarschijnlijkheid door verdachte ook als een straf ervaren.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat voor verdachte een zwaar en intensief hulpverleningstraject zal volgen waar hij aan mee zal moeten werken. Gelet op de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht, zal dit niet eenvoudig voor hem worden. Het hulpverleningstraject beoogt niet alleen verdachte te helpen, maar ook om de maatschappij te behoeden voor nieuwe incidenten.
Tot slot laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat hij, zij het in beperkte mate, verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank de houding van verdachte, zowel bij de politie als tijdens de behandeling op zitting, zorgelijke aspecten vertoont, heeft verdachte bekend en is hij bereid gebleken om (deels) te verklaren over zijn aandeel in het geheel.
Gelet op de rapporten en de nadere toelichting door de deskundigen ter zitting ziet de rechtbank aanleiding om een duidelijke forse voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur. Hierdoor krijgt de noodzakelijk geachte hulpverlening voorrang onder de voorwaarde van een bij de ernst van het feit passende strafvorm. Naar verwachting zal het hulpverleningstraject (kunnen) voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten pleegt, wat niet alleen positief is voor verdachte, maar ook voor de samenleving. Wanneer het intensieve hulpverleningstraject zou worden gecombineerd met een langdurige werkstraf bestaat het risico dat verdachte wordt overvraagd. Dit zou kunnen leiden tot het mislukken van het hulpverleningstraject, wat het risico op nieuwe strafbare feiten vergroot. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van beperkte omvang opleggen. De werkstraf dient verdachte te laten beseffen dat het plegen van strafbare feiten ook directe (straf)gevolgen heeft.
Ten aanzien van de op te leggen voorwaarden is de rechtbank van oordeel dat de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden passend zijn. Door mevrouw [naam 3] is voorgesteld daaraan toe te voegen dat omzetting van een ambulante naar een klinische behandeling kan volgen, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De rechtbank ziet de meerwaarde van deze toevoeging, nu het enerzijds verdachte kan motiveren het ambulante traject te blijven volgen, en anderzijds zorgt voor een zwaardere vorm van hulpverlening in plaats van ‘kale’ jeugddetentie op het moment dat het ambulante traject zou mislopen. Hulpverlening en begeleiding van verdachte staan voorop en een klinische behandeling is een (zwaardere) vorm daarvoor.
De rechtbank is van oordeel dat een jeugddetentie van 138 dagen, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend is. Daaraan zullen als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling bij de GGzE worden gekoppeld. Deze ambulante behandeling kan worden omgezet naar een klinische behandeling, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een werkstraf op van 40 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 1.800,00 voor immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.800,-, een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, en acht de ouders van verdachte - samen met de mededaders - aansprakelijk voor die schade, nu verdachte ten tijde van het plegen van het feit de leeftijd van 14 jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank acht het gevorderde voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering hoofdelijk toewijzen. Dat betekent dat wanneer het totale bedrag door één of meer mededaders is betaald, de ander(en) niet meer hoeven te betalen en andersom. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 14 maart 2020 tot en met de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht op grond van artikel 6:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade nu de gedragingen hen ieder worden toegerekend. Daarom zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen als het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank merkt, onder verwijzing naar lid 2 van artikel 6:166 BW, op dat zij van oordeel is dat verdachte en de drie mededaders voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen.
De rechtbank zal met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij geen schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu verdachte ten tijde van het plegen van het feit de leeftijd van 14 jaren nog niet had bereikt en aan de ouders van verdachte op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht geen schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77we en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 138 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering, uit te voeren door Jeugdbescherming Brabant te Tilburg als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan een ambulant behandeltraject bij de GGzE, de Catamaran of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Indien de jeugdreclassering op advies van de GGZ hiertoe aanleiding ziet, kan het ambulante traject worden omgezet naar een klinisch behandeltraject en dient de verdachte daaraan zijn medewerking te verlenen voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dit verband vast dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft ondergaan;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt de ouders van verdachte, te weten de heer [naam vader] en mevrouw [naam moeder] , tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 1.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, de ouders van verdachte niet gehouden zijn dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt de ouders van verdachte, te weten de heer [naam vader] en mevrouw [naam moeder] , tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Brouwer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Los en mr. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 februari 2021.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Breda, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag te weten 252,35 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [naam winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen B [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
meermalen, althans eenmaal (onverhoeds) een greep te doen in de kassalade en/of daarbij aan de/een arm van die voornoemde [naam 1] te trekken en/of die voornoemde [naam 1] meermalen althans eenmaal, (met de vuist) tegen/in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen/in de nek te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens) die voornoemde [naam 1] de woorden toe te voegen: “ Ho! Ik heb een geweer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die voornoemde [naam 1] te richten en/of gericht te houden.