6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval met geweld op de [naam winkel] in Breda. Een overval waar hij, zo geeft hij zelf toe, speciaal voor van Tilburg naar Breda is gekomen. Het was een vooropgezet plan, hij wist wat hij in Breda ging doen en hij ging daar naar eigen zeggen vrijwillig in mee. Bij de overval is geweld gebruikt en gedreigd met een (nep)vuurwapen. Verdachte is met een mededader de [naam winkel] binnengegaan. Zij rekenden iets kleins af. Toen de kassa open ging, deden zij vervolgens een greep in de kassa. Omdat de caissière niet direct mee wilde werken, werd er aan haar arm getrokken, werd zij geslagen en werd er een (nep)vuurwapen op haar gericht. Verdachte was op dat moment nog maar 13 jaar oud.
Het gaat om een zeer ernstig feit, dat grote gevolgen heeft voor de betrokkenen. Zo heeft het feit geleid tot angst en psychische problemen bij de caissière. Dat zijn consequenties van het handelen van verdachte. Hij heeft niet verder nagedacht dan het ‘snelle geld’ dat hij met de overval zou kunnen verdienen.
De vraag komt op hoe een jongen van 13 jaar komt tot de beslissing om vrijwillig mee te gaan naar een supermarkt en daar, met geweld, een overval te plegen. Om onder andere hier meer duidelijkheid over te kunnen krijgen, zijn er meerdere rapportages over verdachte uitgebracht.
Uit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat verdachte een oppositioneel opstandige gedragsstoornis heeft, waarbij er sprake is van gedragsschommelingen en emotieregulatieproblemen. Verdachte heeft een gebrekkige gewetensontwikkeling, moeite met gezag en is gevoelig voor negatieve beïnvloeding. Het gevaar op herhaling wordt door de psycholoog als matig tot hoog ingeschat, zeker wanneer er geen adequate begeleiding zou volgen. Het advies is dan ook dat er een (deels) voorwaardelijke straf zou moeten worden opgelegd, met hulp en begeleiding als bijzondere voorwaarden.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een aansluitend advies uitgebracht. De Raad geeft aan dat een ambulante behandeling bij de GGzE en begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk zijn om de zorgelijke ontwikkeling van verdachte naar een positieve om te buigen. Deze trajecten zouden kunnen worden gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke werkstraf.
De jeugdreclassering, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 3] , heeft ter zitting verteld dat zij meerwaarde ziet in een deels voorwaardelijke straf, maar dat de het voorwaardelijke deel van de straf als zodanig wel fors en duidelijk moet zijn. De modaliteit van jeugddetentie, zoals door de officier van justitie geëist, zou daarvoor geschikt zijn. Het is voor verdachte van groot belang dat hem duidelijk wordt gemaakt wat de consequenties zijn wanneer hij niet meewerkt aan de behandeling of begeleiding. In dat kader heeft mevrouw [naam 3] ook haar zorgen geuit over het ambulante traject. Dit zou te vrijblijvend voor verdachte kunnen lijken, wat de kans van slagen van het traject in gevaar kan brengen. Zij stelt voor om aan die voorwaarde toe te voegen dat, indien de jeugdreclassering daar aanleiding toe ziet, het ambulante traject wordt omgezet in een klinische behandeling. Dit geeft verdachte een extra stimulans om zich in te zetten voor het ambulante traject en geeft een vangnet voor het geval het onverhoopt mis gaat. In aanloop naar de zitting hebben de duidelijke regels, aan verdachte opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, ook erg goed gewerkt. Tot slot heeft mevrouw [naam 3] nog opgemerkt dat het niet wenselijk is om ook nog een hoge werkstraf op te leggen. Verdachte zal zich in de komende periode moeten toeleggen op een aantal langlopende trajecten, die veel van hem zullen vragen. Wanneer hij daarnaast, in de weekenden, ook een langdurige werkstraf moet uitvoeren, bestaat het risico dat hij wordt overvraagd.
De rechtbank stelt vast dat de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering allemaal menen dat begeleiding en behandeling van verdachte prioriteit heeft. Zij zien dat verdachte hier baat bij kan hebben en dat het hem zal helpen om in de toekomst wél de juiste beslissingen te nemen. De rechtbank zal de adviezen daarom ook zwaar meewegen bij de bepaling van de hoogte van de straf.
De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om een ernstig feit, met ernstige gevolgen. De rechtbank kan de officier van justitie volgen in haar opmerking dat op grond van de landelijke oriëntatiepunten een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie van enkele maanden op zijn plaats zou zijn. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om van de eis van de officier van justitie in het voordeel van verdachte af te wijken, en wel om de volgende redenen.
Verdachte heeft na zijn aanhouding in voorarrest gezeten. Aansluitend heeft hij gedurende een lange periode elektronisch toezicht (‘enkelband’) gehad met bijzondere voorwaarden, wat hem ernstig in zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt. Hoewel dit soort maatregelen geen straffen zijn, worden ze vaak wel als straf ervaren. Gelet op de duur van de maatregel, de jeugdige leeftijd van verdachte, het feit dat dit zijn eerste contact met politie en justitie betreft en hetgeen verdachte er ter zitting over heeft verteld, is het naar alle waarschijnlijkheid door verdachte ook als een straf ervaren.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat voor verdachte een zwaar en intensief hulpverleningstraject zal volgen waar hij aan mee zal moeten werken. Gelet op de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht, zal dit niet eenvoudig voor hem worden. Het hulpverleningstraject beoogt niet alleen verdachte te helpen, maar ook om de maatschappij te behoeden voor nieuwe incidenten.
Tot slot laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat hij, zij het in beperkte mate, verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank de houding van verdachte, zowel bij de politie als tijdens de behandeling op zitting, zorgelijke aspecten vertoont, heeft verdachte bekend en is hij bereid gebleken om (deels) te verklaren over zijn aandeel in het geheel.
Gelet op de rapporten en de nadere toelichting door de deskundigen ter zitting ziet de rechtbank aanleiding om een duidelijke forse voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur. Hierdoor krijgt de noodzakelijk geachte hulpverlening voorrang onder de voorwaarde van een bij de ernst van het feit passende strafvorm. Naar verwachting zal het hulpverleningstraject (kunnen) voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten pleegt, wat niet alleen positief is voor verdachte, maar ook voor de samenleving. Wanneer het intensieve hulpverleningstraject zou worden gecombineerd met een langdurige werkstraf bestaat het risico dat verdachte wordt overvraagd. Dit zou kunnen leiden tot het mislukken van het hulpverleningstraject, wat het risico op nieuwe strafbare feiten vergroot. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van beperkte omvang opleggen. De werkstraf dient verdachte te laten beseffen dat het plegen van strafbare feiten ook directe (straf)gevolgen heeft.
Ten aanzien van de op te leggen voorwaarden is de rechtbank van oordeel dat de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden passend zijn. Door mevrouw [naam 3] is voorgesteld daaraan toe te voegen dat omzetting van een ambulante naar een klinische behandeling kan volgen, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De rechtbank ziet de meerwaarde van deze toevoeging, nu het enerzijds verdachte kan motiveren het ambulante traject te blijven volgen, en anderzijds zorgt voor een zwaardere vorm van hulpverlening in plaats van ‘kale’ jeugddetentie op het moment dat het ambulante traject zou mislopen. Hulpverlening en begeleiding van verdachte staan voorop en een klinische behandeling is een (zwaardere) vorm daarvoor.
De rechtbank is van oordeel dat een jeugddetentie van 138 dagen, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend is. Daaraan zullen als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling bij de GGzE worden gekoppeld. Deze ambulante behandeling kan worden omgezet naar een klinische behandeling, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een werkstraf op van 40 uur.