ECLI:NL:RBZWB:2021:7091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
8998273_E15092021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en wettelijke rente

In deze civiele zaak heeft Stichting TBV, vertegenwoordigd door mr. E.L.B. Hundscheidt, een vordering ingesteld tegen een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. T.M. ten Velde, wegens huurachterstand. De vordering betreft een bedrag van € 1.809,56, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat de huur per vooruitbetaling verschuldigd is, evenals de hoogte van de huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat TBV op basis van een huurovereenkomst aan de gedaagde een woonruimte verhuurt en dat de huurtermijnen maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigd zijn. De kantonrechter heeft het verweer van de gedaagde verworpen en geoordeeld dat de gevorderde huurachterstand toewijsbaar is, omdat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn betwisting van de huurachterstand. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.719,78, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van TBV, die zijn vastgesteld op € 893,51. Het vonnis is uitgesproken op 15 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 8998273 \ CV EXPL 21-380
vonnis d.d. 15 september 2021
inzake
de stichting
Stichting TBV,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eiseres,
hierna te noemen: “TBV”,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt, gerechtsdeurwaarder te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: “ [gedaagde] ”,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde, advocaat te Tilburg.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 26 januari 2021 met producties;
de conclusie van antwoord;
de akte houdende specificatie huurachterstand met producties;
e antwoordakte.

2.Het geschil

2.1
TBV vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.809,56, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.559,00 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met btw, behoudens btw over het verschuldigde griffierecht.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van TBV in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat – voor zover relevant - in rechte vast dat TBV op basis van een huurovereenkomst aan [gedaagde] een woonruimte verhuurt aan de [adres] , tegen een maandelijkse huurprijs van (thans) € 531,31.
3.2
TBV legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst, zodat zij thans betaling van achterstallige huurtermijnen vordert, vermeerderd met rente en kosten. Hoewel er door [gedaagde] tussentijds betalingen zijn ontvangen, is de huurachterstand gedurende de jaren opgelopen. TBV stelt dat op grond van artikel 4 van de huurovereenkomst de huurtermijnen maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigd zijn. Voorts stelt TBV dat de door haar – uit een eerder gelegd beslag – ontvangen bedragen van [gedaagde] niet op onderhavige vordering zijn afgeboekt, nu dat een andere vordering betreft.
3.3
[gedaagde] betwist dat de huur per vooruitbetaling voldaan moet worden, omdat dit niet voortvloeit uit de huurovereenkomst. Daarnaast betwist [gedaagde] de (hoogte van de) huurachterstand, nu de specificatie en de vordering onvoldoende bepaalbaar en niet te volgen zijn. In dit kader voert [gedaagde] aan dat er in maart 2018 geen sprake was van een huurachterstand, omdat de achterstand op dat moment was ingelopen. Ook voert [gedaagde] aan dat hij de huurtermijnen over de maanden april en juni van 2018 contant heeft betaald op het kantoor van TBV, maar dat deze bedragen niet zijn meegenomen in het overzicht van TBV. Voorts voert [gedaagde] aan dat TBV eerder beslag heeft gelegd op de huurtoeslag van [gedaagde] , reden waarom niet de volledige maandelijkse huurprijs betaald kan worden. Ten aanzien van de berekende rente voert [gedaagde] aan dat deze onvoldoende duidelijk is, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
3.4
Geoordeeld wordt als volgt. Met inachtneming van de inhoud van artikel 4 van de huurovereenkomst verwerpt de kantonrechter het verweer van [gedaagde] dat de huurprijs niet per vooruitbetaling verschuldigd is. Uit dat artikel volgt immers dat [gedaagde] die huurprijs wel bij vooruitbetaling is verschuldigd.
3.5
Ten aanzien van de hoogte van de huurachterstand oordeelt de kantonrechter als volgt. Dat op enig moment in maart 2018 geen sprake was van een huurachterstand, zoals [gedaagde] betoogt, zegt niets over de nadien opnieuw ontstane achterstand die thans wordt gevorderd. Ook de door [gedaagde] voor het eerst bij antwoordakte gestelde contante betalingen ten aanzien van de maanden april 2018 en juni 2018 vormen een onvoldoende betwisting van de gevorderde huurachterstand. Dit betreft immers een bevrijdend verweer, zodat de stelplicht en het bewijsrisico daarvan bij [gedaagde] liggen en [gedaagde] stelt slechts dat hij een tweetal bedragen contant op het kantoor heeft betaald, zonder die betaling te staven met bijvoorbeeld een kwitantiebewijs of specifieke feiten en omstandigheden over wanneer deze betalingen precies zijn verricht. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd inzake de ontvangsten uit het beslag treft evenmin doel, nu dit gelegde beslag los staat van onderhavige vordering. Nu [gedaagde] voor het overige de overgelegde actuele huurachterstand niet specifiek en gemotiveerd betwist, acht de kantonrechter de hoofdsom van € 1.559,00 toewijsbaar.
3.6
Vanwege het betalingsverzuim van de zijde van [gedaagde] is de gevorderde wettelijke rente over € 1.559,00, welke tot 26 januari 2021 is berekend op een bedrag van € 160,78, eveneens toewijsbaar.
3.7
TBV maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu TBV niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW door [gedaagde] op zijn laatst is ontvangen, dan wel op welke datum TBV deze aanmaning aan [gedaagde] heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
3.8
Al hetgeen verder door partijen is aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten, leidt niet tot een andersluidende beslissing.
3.9
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskostenvergoeding in deze zaak bestaat uit gemachtigdensalaris, griffierecht en de dagvaardingskosten. Het gemachtigdensalaris vormt een bijdrage van de ene partij in de kosten van de andere, die niet met btw wordt belast, zodat de daarover gevorderde btw zal worden afgewezen. De proceskosten worden dan ook vastgesteld op een bedrag van € 106,01 (inclusief btw) aan explootkosten, een bedrag van € 507,00 aan griffierecht en een bedrag van € 280,50 aan gemachtigdensalaris (1,5 punten à € 187,00), zijnde een totaalbedrag van € 893,51.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan TBV te betalen een bedrag van € 1.719,78, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.559,00 vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van TBV tot op heden begroot op € 893,51, daarin begrepen een bedrag van € 280,50 als salaris voor de gemachtigde van TBV;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.