Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[eiseres],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil
3.De beoordeling
6 juli 2020 en is onduidelijk waar de getallen op de specificatie precies op zien. Bovendien staan op de specificatie van de factuur van 6 juli 2020 ook werkzaamheden die eerder op de factuur van 9 juli 2019 in rekening zijn gebracht en daarmee reeds zijn betaald.
.De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiseres] niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW door [gedaagden] is ontvangen, dan wel op welke datum [eiseres] deze aanmaning aan [gedaagden] heeft verzonden. Daarnaast is niet gebleken dat in de brief van 4 september 2020 aan [gedaagden] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan
,zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.