ECLI:NL:RBZWB:2021:7081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
9058358_E27102021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur in het kader van een overeenkomst van opdracht tot financiële dienstverlening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiseres, een vennootschap onder firma, betaling van een bedrag van € 3.212,62 van gedaagden, die een overeenkomst van opdracht tot financiële dienstverlening met eiseres zijn aangegaan. De vordering is gebaseerd op de stelling dat gedaagden tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichtingen. Gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat eiseres zelf tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, onder andere door niet bij meerdere financiële instellingen een hypotheekaanvraag in te dienen en niet adequaat te reageren op de afwijzing van de hypotheekaanvraag door Rabobank.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel gedaagden aanvoeren dat eiseres tekort is geschoten, dit niet leidt tot een rechtsgevolg dat hun betalingsverplichting zou uitsluiten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden gehouden zijn tot betaling van de factuur, maar dat er een bedrag van € 691,60 in mindering moet worden gebracht, omdat dit bedrag al eerder is betaald. Uiteindelijk wordt een bedrag van € 2.521,02 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 juli 2020.

Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.036,07. Het vonnis is uitgesproken op 27 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9058358 \ CV EXPL 21-902
vonnis d.d. 27 oktober 2021
inzake
de vennootschap onder firma
[eiseres],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: “ [eiseres] ”,
gemachtigde: mr. D. Hendriks, advocaat te Breda,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonadres] ,
gedaagden,
hierna te noemen: “ [gedaagden] ”,
gemachtigde: mr. N.G.A. van Falier, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 21 april 2021 met de daarin genoemde stukken;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de gehouden mondelinge behandeling van 21 september 2021.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 3.212,62, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 20 juli 2020, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 446,26 aan buitenrechtelijke incassokosten, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagden] te veroordelen in de proceskosten alsmede in de nakosten, forfaitair berekend op € 157,00 zonder betekening en verhoogd met € 82,00 in geval van betekening, indien en voor zover [gedaagden] niet binnen de termijn van twee dagen na vonnis wijzen heeft voldaan aan het vonnis, onder bepaling dat deze kosten rentedragend zullen zijn naar het percentage van de wettelijke rente indien die kosten niet binnen tien dagen na vonnis wijzen aan [eiseres] zijn voldaan.
2.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat – voor zover van belang – het volgende vast:
a. [eiseres] en [gedaagden] hebben op 6 februari 2020 een overeenkomst van opdracht tot financiële dienstverlening gesloten inzake de herfinanciering van de woning van [gedaagden] en in deze overeenkomst staat opgenomen:
“Voor onze dienstverlening zullen wij u factureren op basis van urendeclaraties tegen een uurtarief ad € 125,- met een maximum ad € 3500,-.”;
in het dienstverleningsdocument van [eiseres] staat onder andere vermeld:
“Let op! In dit document beschrijven we wat we normaal gesproken doen en wat de gemiddelde prijs is van deze diensten. Deze informatie is dus niet specifiek afgestemd op uw persoonlijke situatie. Maak daarom altijd goede afspraken met uw financiële dienstverlener.”
en
“De kosten worden apart in rekening gebracht via een vast tarief of een uurtarief.
Bovenstaande tarieven geven een gemiddeld beeld van onze werkzaamheden en kosten. Wanneer wij ons verder verdiepen in uw specifieke situatie kunnen wij tot de constatering komen dat wij meer of minder tijd moeten investeren om tot een passend advies te komen. De definitieve inhoud van de opdracht en de daarbij behorende kosten communiceren wij altijd aan u middels een opdrachtbevestiging.
Afhankelijk van de diensten die u kiest kunnen de kosten die in rekening gebracht worden verschillen.”;
[eiseres] heeft de volgende facturen aan [gedaagden] verzonden:
- factuur d.d. 9 juli 2019 (factuurnummer 2019116) met factuurbedrag van
€ 691,60;
- factuur d.d. 20 december 2019 (factuurnummer 2019223) met factuurbedrag van € 287,38;
- factuur d.d. 6 juli 2020 (factuurnummer 202.007.060.000.005) met factuurbedrag van € 3.500,00;
[gedaagden] heeft de facturen van 9 juli 2019 en 20 december 2019 reeds voldaan;
[gedaagden] heeft om een nadere specificatie gevraagd van de werkzaamheden die betrekking hebben op de factuur van 6 juli 2020. [eiseres] heeft vervolgens op 24 juli 2020 een nadere specificatie gestuurd (hierna: “de specificatie”);
[eiseres] heeft bij de Rabobank in het kader van de overeenkomst een hypotheekaanvraag ingediend voor de herfinanciering van de woning van [gedaagden] Deze aanvraag is afgewezen.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van een overeenkomst
van opdracht tot financiële dienstverlening op grond waarvan [gedaagden] gehouden is om een bedrag te betalen van € 3.212,62. [eiseres] stelt dat [gedaagden] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn betalingsverplichting die voortvloeit uit de overeenkomst van opdracht, zodat zij hiervan thans betaling vordert, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
[gedaagden] voert aan dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst van opdracht.
Deze tekortkomingen bestaan eruit dat [eiseres] niet bij meerdere financiële instellingen een hypotheekaanvraag heeft ingediend, dat [eiseres] niet meer druk heeft uitgeoefend op Rabobank in het kader van de (snelheid van de) hypotheekaanvraag, dat [eiseres] bekend had moeten zijn met de redenen waarom Rabobank tot afwijzing van de hypotheekaanvraag is overgegaan en dat [eiseres] heeft nagelaten na de afwijzing van Rabobank een aanvraag bij een andere financiële instelling in te dienen, zodat aan [gedaagden] een alternatief kon worden aangeboden. Daarnaast betwist [gedaagden] de hoogte en daarmee de verschuldigdheid van het in rekening gebrachte bedrag van € 3.212,62. Volgens [gedaagden] is er namelijk geen product afgesloten, zodat volgens het dienstverleningsdocument slechts € 2.500,00 in rekening had mogen worden gebracht. Ook is niet duidelijk welke werkzaamheden precies in rekening zijn gebracht op de factuur van
6 juli 2020 en is onduidelijk waar de getallen op de specificatie precies op zien. Bovendien staan op de specificatie van de factuur van 6 juli 2020 ook werkzaamheden die eerder op de factuur van 9 juli 2019 in rekening zijn gebracht en daarmee reeds zijn betaald.
3.4.
Geoordeeld wordt als volgt. Hoewel [gedaagden] aanvoert dat [eiseres] tekort is geschoten in de deugdelijke nakoming van de overeenkomst, constateert de kantonrechter dat [gedaagden] aan de gestelde tekortkomingen geen rechtsgevolg verbonden heeft dat aan zijn betalingsverplichting uit hoofde van de met [eiseres] gesloten overeenkomst afdoet. Het enkele bestaan van een tekortkoming aan de zijde van de schuldeiser, zonder dat daaraan bijvoorbeeld het rechtsgevolg van ontbinding van de overeenkomst, opschorting of verrekening met schadevergoeding wordt verbonden, ontslaat een schuldenaar niet van zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer, zodat in beginsel [gedaagden] gehouden is tot betaling van de gevorderde factuur.
3.5.
Op de nadere standpunten van partijen ten aanzien van de hoogte van deze betalingsverplichting zal hierna – voor zover relevant – verder worden ingegaan.
3.6.
Voor zover [gedaagden] bedoeld heeft dat een bedrag van € 1.000,00 ten onrechte in rekening is gebracht, omdat er uiteindelijk geen product is afgesloten, oordeelt de kantonrechter dat in het dienstverleningsdocument duidelijk is aangegeven dat de daarin opgenomen tarieven een gemiddeld beeld geven van de werkzaamheden en dat de definitieve inhoud en bijbehorende kosten via de opdrachtbevestiging worden gecommuniceerd.
3.7.
Ter zitting heeft [eiseres] , ten aanzien van de aangevoerde onduidelijkheid van de specificatie, toegelicht dat de getallen op die specificatie de minuten betreffen die met het werk gemoeid zijn en dat de specificatie alle werkzaamheden weergeeft die [eiseres] vanaf 2019 voor [gedaagden] heeft verricht. In het licht van die nadere toelichting heeft [gedaagden] vervolgens nagelaten om haar betwisting over de onduidelijkheid van de specificatie nader te concretiseren, bijvoorbeeld met een toelichting welke specifieke werkzaamheden niet duidelijk zijn en welke werkzaamheden niet zouden zijn verricht. Geoordeeld wordt dan ook dat [gedaagden] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de kantonrechter dit passeert.
3.8.
Voorts oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen werkzaamheden dubbel in rekening zijn gebracht. Hoewel [eiseres] stelt dat zij pas vanaf januari 2020 uren aan [gedaagden] heeft gedeclareerd, valt dat naar het oordeel van de kantonrechter niet te controleren. Zo maakt de factuur van 6 juli 2020 geen melding van het aantal uren dat in rekening is gebracht. Ook volgt dit niet uit de specificatie, nu dit een uitdraai betreft van alle werkzaamheden vanaf 2019 die voor [gedaagden] zijn verricht. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om concreet inzichtelijk te maken hoe de factuur van 6 juli 2020 is opgebouwd en welke werkzaamheden daar precies bij horen. Dit heeft zij echter nagelaten. Het is niet aan de kantonrechter om alle gestelde werkzaamheden vanaf 2019 te vergelijken met de facturen van 9 juli 2019 en 6 juli 2020 en te berekenen dat er geen overlapping heeft plaatsgevonden. Met inachtneming daarvan gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stelling van [gedaagden] dat hij al een deel van de werkzaamheden heeft betaald door middel van de factuur van 9 juli 2019. Dat brengt mee dat een bedrag van € 691,60 op de hoofdsom in mindering dient te strekken. Zodoende acht de kantonrechter een bedrag van € 2.521,02 (€ 3.212,62 - € 691,60) toewijsbaar. Vanwege het betalingsverzuim is de gevorderde wettelijke rente hierover eveneens toewijsbaar vanaf 20 juli 2020.
3.9.
[eiseres] maakt vervolgens aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten
.De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu [eiseres] niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW door [gedaagden] is ontvangen, dan wel op welke datum [eiseres] deze aanmaning aan [gedaagden] heeft verzonden. Daarnaast is niet gebleken dat in de brief van 4 september 2020 aan [gedaagden] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan
,zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
3.10.
[gedaagden] zal als in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van
€ 93,07 aan explootkosten, een bedrag van € 507,00 aan griffierecht en een bedrag van
€ 436,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 218,00), zijnde een totaalbedrag van
€ 1.036,07. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen indien en voor zover [gedaagden] de proceskosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [gedaagden] , indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
3.11.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagden] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.521,02, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden vastgesteld op € 1.036,07, daarin begrepen een bedrag van € 436,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 109,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] , vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving en te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.