4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 16 februari 2020 omstreeks 20:13 uur kreeg de politie een melding dat er een auto, met kenteken [kenteken] , de Automatic Number Plate Registration (hierna: ANPR) camera was gepasseerd. Uit de systemen bleek dat het een huurauto betrof, die toebehoorde aan het verhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] Het voertuig zou gehuurd zijn door medeverdachte [medeverdachte] tot en met 29 februari 2020. [medeverdachte] zou een ongeldig rijbewijs hebben en zich vermoedelijk bezighouden met de handel in drugs. Voorts bleek uit de systemen dat op het voertuig meerdere aandachtsvestigingen stonden. De laatste drie keer werd [medeverdachte] in het voertuig aangetroffen samen met verdachte. Verdachte had antecedenten voor de handel in harddrugs. De verbalisanten hebben aan het voertuig een volgteken gegeven en deze uiteindelijk staande gehouden bij het Esso tankstation in Breda. In de auto werd verdachte als bestuurder en enige inzittende aangetroffen. Uit het in het door verdachte getoonde huurcontract bleek dat de auto niet door verdachte maar door medeverdachte [medeverdachte] werd gehuurd. De verbalisant heeft het verhuurbedrijf gebeld en vond het opvallend dat de persoon die opnam noch zijn eigen naam noch de naam van het verhuurbedrijf vermeldde. De verbalisant heeft telefonisch aan de eigenaar van het verhuurbedrijf uitgelegd dat iemand anders dan de huurder het voertuig bestuurde. De eigenaar van het verhuurbedrijf zei dat dit niet de bedoeling was, maar dat deze persoon er wel in mocht rijden. De eigenaar vroeg verder niet de naam van de persoon die dan wel in de auto reed. Dit vond de verbalisant vreemd. Gezien alle bovenstaande bevindingen hebben verbalisanten besloten om het voertuig te doorzoeken. Toen de verbalisant de kofferbak opende, zag hij een tas met daarin tien gele blokken liggen. Deze blokken zijn in beslag genomen en gewogen. De tien blokken hadden tezamen een bruto gewicht van 5000 gram. Van twee blokken zijn monsters genomen en deze zijn getest door het NFI. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat deze twee monsters een positieve uitslag gaven op heroïne.
Vormverzuimen
Rechtmatigheid staandehouding
De verbalisanten hebben door middel van een volgteken de auto laten stoppen bij het tankstation Esso in Breda. Zij zijn vervolgens naar de bestuurder, verdachte, toegelopen en hebben aan hem gevraagd om zijn rijbewijs en het huurcontract te tonen. De handelingen die door de verbalisanten zijn verricht, zijn handelingen in het kader van de controle van de WVW. De politie heeft op grond van artikel 160 WVW de bevoegdheid om dergelijke handelingen te verrichten. Dat de verbalisanten niet met zoveel woorden hebben gerelateerd in het proces-verbaal dat zij het voertuig staande hielden op grond van de WVW, maakt voorgaande niet anders, nu dit voldoende blijkt uit de handelingen die zij na staandehouding hebben verricht. De rechtbank constateert dat de staandehouding rechtmatig is geweest en er derhalve geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Rechtmatigheid doorzoeking
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten de auto hebben doorzocht op grond van artikel 9 van de Opiumwet. Dit artikel verschaft opsporingsambtenaren toegang tot vervoermiddelen indien zij redelijkerwijs het vermoeden hebben dat er op dat moment een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt. De ANPR-hit op het voertuig, de antecedenten met betrekking tot de Opiumwet en het telefoongesprek met de eigenaar van het verhuurbedrijf, vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor dit redelijk vermoeden. De verbalisanten mochten het voertuig dus niet op grond van artikel 9 Opiumwet doorzoeken. Aangezien verbalisanten de auto zonder bevoegdheid toch hebben doorzocht, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De vervolgvraag is welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden. Door de verdediging is verzocht om bij een constatering van een onherstelbaar vormverzuim over te gaan tot bewijsuitsluiting van het aangetroffen materiaal en al hetgeen daarop is gevolgd.
Artikel 359a Sv
Indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Opmerking verdient dat, indien het niet verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. Vooropgesteld zij – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv – dat het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor verdachte.
Indien de feitenrechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Bewijsuitsluiting (artikel 359a, eerste lid, onder b Sv) kan uitsluitend aan de orde komen, indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Dit is echter niet het geval. Van schending van artikel 6 EVRM is in dit geval geen sprake. Evenmin is in dit geval sprake van schending van artikel 8 EVRM (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), nu het hier niet de eigen auto van verdachte maar een huurauto betrof en volgens verdachte alleen een telefoon en een pakje sigaretten van hem in de auto lagen. De telefoon is door de politie niet doorzocht. De verdediging heeft aangegeven dat het nadeel dat verdachte heeft geleden als gevolg van het verzuim, is gelegen in het feit dat de drugs zijn aangetroffen en verdachte als verdachte is aangemerkt. Dit zijn echter in beginsel geen omstandigheden die nopen tot het oordeel dat verdachte in zijn verdediging is geschaad. Onder de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken, zodat zij evenmin aanleiding ziet voor strafvermindering. De rechtbank zal volstaan met de vaststelling van het vormverzuim. De door de politie aangetroffen voorwerpen zullen derhalve meewegen voor het bewijs.
Wetenschap
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte de in de auto gevonden heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hiervoor is van belang of verdachte wetenschap had van de drugs in de kofferbak. Vaststaat dat verdachte op het moment van aantreffen van de heroïne de bestuurder en enige inzittende in de auto was. De rechtbank gaat ervan uit dat de bestuurder, de gebruiker van de auto, in principe wetenschap heeft van de aanwezige goederen in de auto waar hij gebruik van maakt. De drugs waren in het onderhavige geval niet verstopt in een verborgen ruimte, maar zaten in een tas in een onafgesloten kofferbak. Dat “ [naam] ”, de persoon die volgens verdachte de auto vóór verdachte gebruikte, dan wel een andere eerdere gebruiker van de auto, 5000 gram heroïne met een aanzienlijke straatwaarde, in de auto zou hebben achtergelaten is zo extreem onwaarschijnlijk dat de rechtbank daar met de huidige toelichting van verdachte -niet in persoon maar via een namens hem op zitting gepresenteerd briefje- niet vanuit gaat. Het meegeven van drugs aan een onwetende brengt immers grote en onnodige risico’s met zich mee. Het kan dus niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten dat er drugs in de kofferbak lag.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de auto en deze drugs dus opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Hoeveelheid heroïne
Van twee van de tien blokken zijn monsters genomen en deze zijn onderzocht door het NFI. De onderzoeksresultaten wezen uit dat er sprake was van heroïne. Ondanks dat niet elk blok apart is getest, is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksresultaten van de twee monsters in dit geval representatief zijn voor alle tien de blokken. Uit de foto op pagina 15 is gebleken dat alle blokken op dezelfde wijze waren verpakt. De blokken hadden allemaal dezelfde gele verpakking en op alle blokken stond de letter F geschreven. De rechtbank acht derhalve bewezen dat alle tien de blokken heroïne bevatten. Voorts is gebleken dat de blokken per stuk 500 gram wogen (inclusief verpakking). De totale hoeveelheid betrof dus bruto 5000 gram. Er heeft geen weging plaatsgevonden zonder verpakkingsmateriaal. Het daadwerkelijke gewicht zal daarom wat lager zijn geweest. De rechtbank zal om die reden ongeveer 5000 gram heroïne bewezen verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 5000 gram heroïne voorhanden heeft gehad.