ECLI:NL:RBZWB:2021:7073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
02-093236-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van 5000 gram heroïne met betrekking tot onrechtmatige doorzoeking en staandehouding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2021, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5000 gram heroïne. De zaak kwam aan het licht na een staandehouding van de verdachte in Breda op 16 februari 2020. De politie had de auto van de verdachte, een huurauto, staande gehouden op basis van vermoedens van drugshandel. Tijdens de doorzoeking van de auto werd een tas met tien blokken heroïne aangetroffen in de kofferbak. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de drugs en voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was, maar dat de doorzoeking onrechtmatig was, wat leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. Ondanks dit vormverzuim oordeelde de rechtbank dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de auto, gezien zijn rol als bestuurder en de zichtbaarheid van de drugs. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de heroïne en legde een gevangenisstraf van vijftien maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een vergelijkbaar delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/093236-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman, mr. G.S.J. van Gestel. De officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander ongeveer 5000 gram heroïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest. Op het moment dat de verbalisanten overgingen tot het doorzoeken van de auto, bestond er nog geen redelijk vermoeden van schuld aan een overtreding van de Opiumwet. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De verbalisanten hebben de kofferbak van de huurauto, waarin verdachte als enige bestuurder zat, geopend. Deze huurauto was niet door verdachte gehuurd maar door de medeverdachte. Het nadeel dat verdachte door de doorzoeking heeft ondervonden is, gelet op voorgaande, zo gering dat volstaan kan worden met een constatering van het vormverzuim.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in de kofferbak aangetroffen heroïne. Verdachte is als enige inzittende en bestuurder verantwoordelijk voor hetgeen zich in de auto bevindt en wordt dan ook geacht wetenschap te hebben over wat er in de kofferbak ligt. De drugs lagen open en bloot in de kofferbak. De heroïne die is aangetroffen vertegenwoordigt een enorme straatwaarde en het ligt niet in de rede dat iemand de auto aan verdachte heeft uitgeleend met daarin zoveel waarde aan drugs, zonder dat verdachte hier enige wetenschap van had.
De hoeveelheid die is aangetroffen betreft een bruto gewicht van 5000 gram. Ondanks dat er maar twee monsters van twee blokken door het Nederland Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn getest, kan wel gesteld worden dat alle tien de blokken bestonden uit heroïne. De blokken zien er exact hetzelfde uit en zijn op exact dezelfde wijze verpakt. Voorts staat er op alle blokken de letter F. Alles afwegende is de officier van justitie van mening dat er tot een bewezenverklaring kan worden gekomen voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5000 gram heroïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er twee vormverzuimen hebben plaatsgevonden in de zin van artikel 359a Sv. Ten eerste hebben de verbalisanten verdachte onrechtmatig staande gehouden. Uit de processen-verbaal is niet gebleken dat de politie het voertuig staande heeft gehouden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Dit betekent dat de verbalisanten het voertuig hebben staande gehouden op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daarvoor is een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit vereist in de zin van artikel 27 Sv. Het enkele feit dat er een huurauto op de weg reed die mogelijk in verband kon worden gebracht met overtredingen van de Opiumwet, levert geen redelijk vermoeden van schuld op en de staandehouding is dan ook onrechtmatig geweest. Daarnaast is er sprake van een onrechtmatige doorzoeking van de auto. De verbalisanten hebben de auto doorzocht omdat er uit de politiesystemen antecedenten van verdachte naar voren kwamen met betrekking tot de Opiumwet. Dit levert geen redelijk vermoeden van schuld op dat op dat moment door verdachte de Opiumwet werd overtreden. De verbalisanten hadden niet de bevoegdheid om de auto te doorzoeken.
De verdediging is van mening dat al hetgeen is gevolgd op de onrechtmatige staandehouding en doorzoeking, moet worden uitgesloten van het bewijs. De overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen en verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de drugs in de auto. Het betrof een huurauto en verdachte had de auto geleend van een bekende. Hij zou een prostituee gaan bezoeken in Antwerpen en uiteindelijk naar zijn nicht in Tilburg gaan. De drugs lagen verstopt in de kofferbak. De verklaring dat verdachte van niets wist, wordt niet weersproken door de andere bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de opzet op het aanwezig hebben van de drugs niet kan worden bewezen.
Meer subsidiair is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie maar één blok heeft laten testen door het NFI. Niet kan worden vastgesteld dat alle andere negen blokken ook heroïne bevatten, waardoor slechts 500 gram heroïne bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 16 februari 2020 omstreeks 20:13 uur kreeg de politie een melding dat er een auto, met kenteken [kenteken] , de Automatic Number Plate Registration (hierna: ANPR) camera was gepasseerd. Uit de systemen bleek dat het een huurauto betrof, die toebehoorde aan het verhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] Het voertuig zou gehuurd zijn door medeverdachte [medeverdachte] tot en met 29 februari 2020. [medeverdachte] zou een ongeldig rijbewijs hebben en zich vermoedelijk bezighouden met de handel in drugs. Voorts bleek uit de systemen dat op het voertuig meerdere aandachtsvestigingen stonden. De laatste drie keer werd [medeverdachte] in het voertuig aangetroffen samen met verdachte. Verdachte had antecedenten voor de handel in harddrugs. De verbalisanten hebben aan het voertuig een volgteken gegeven en deze uiteindelijk staande gehouden bij het Esso tankstation in Breda. In de auto werd verdachte als bestuurder en enige inzittende aangetroffen. Uit het in het door verdachte getoonde huurcontract bleek dat de auto niet door verdachte maar door medeverdachte [medeverdachte] werd gehuurd. De verbalisant heeft het verhuurbedrijf gebeld en vond het opvallend dat de persoon die opnam noch zijn eigen naam noch de naam van het verhuurbedrijf vermeldde. De verbalisant heeft telefonisch aan de eigenaar van het verhuurbedrijf uitgelegd dat iemand anders dan de huurder het voertuig bestuurde. De eigenaar van het verhuurbedrijf zei dat dit niet de bedoeling was, maar dat deze persoon er wel in mocht rijden. De eigenaar vroeg verder niet de naam van de persoon die dan wel in de auto reed. Dit vond de verbalisant vreemd. Gezien alle bovenstaande bevindingen hebben verbalisanten besloten om het voertuig te doorzoeken. Toen de verbalisant de kofferbak opende, zag hij een tas met daarin tien gele blokken liggen. Deze blokken zijn in beslag genomen en gewogen. De tien blokken hadden tezamen een bruto gewicht van 5000 gram. Van twee blokken zijn monsters genomen en deze zijn getest door het NFI. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat deze twee monsters een positieve uitslag gaven op heroïne.
Vormverzuimen
Rechtmatigheid staandehouding
De verbalisanten hebben door middel van een volgteken de auto laten stoppen bij het tankstation Esso in Breda. Zij zijn vervolgens naar de bestuurder, verdachte, toegelopen en hebben aan hem gevraagd om zijn rijbewijs en het huurcontract te tonen. De handelingen die door de verbalisanten zijn verricht, zijn handelingen in het kader van de controle van de WVW. De politie heeft op grond van artikel 160 WVW de bevoegdheid om dergelijke handelingen te verrichten. Dat de verbalisanten niet met zoveel woorden hebben gerelateerd in het proces-verbaal dat zij het voertuig staande hielden op grond van de WVW, maakt voorgaande niet anders, nu dit voldoende blijkt uit de handelingen die zij na staandehouding hebben verricht. De rechtbank constateert dat de staandehouding rechtmatig is geweest en er derhalve geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Rechtmatigheid doorzoeking
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten de auto hebben doorzocht op grond van artikel 9 van de Opiumwet. Dit artikel verschaft opsporingsambtenaren toegang tot vervoermiddelen indien zij redelijkerwijs het vermoeden hebben dat er op dat moment een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt. De ANPR-hit op het voertuig, de antecedenten met betrekking tot de Opiumwet en het telefoongesprek met de eigenaar van het verhuurbedrijf, vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor dit redelijk vermoeden. De verbalisanten mochten het voertuig dus niet op grond van artikel 9 Opiumwet doorzoeken. Aangezien verbalisanten de auto zonder bevoegdheid toch hebben doorzocht, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De vervolgvraag is welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden. Door de verdediging is verzocht om bij een constatering van een onherstelbaar vormverzuim over te gaan tot bewijsuitsluiting van het aangetroffen materiaal en al hetgeen daarop is gevolgd.
Artikel 359a Sv
Indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Opmerking verdient dat, indien het niet verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim. Vooropgesteld zij – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv – dat het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor verdachte.
Indien de feitenrechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Bewijsuitsluiting (artikel 359a, eerste lid, onder b Sv) kan uitsluitend aan de orde komen, indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Dit is echter niet het geval. Van schending van artikel 6 EVRM is in dit geval geen sprake. Evenmin is in dit geval sprake van schending van artikel 8 EVRM (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), nu het hier niet de eigen auto van verdachte maar een huurauto betrof en volgens verdachte alleen een telefoon en een pakje sigaretten van hem in de auto lagen. De telefoon is door de politie niet doorzocht. De verdediging heeft aangegeven dat het nadeel dat verdachte heeft geleden als gevolg van het verzuim, is gelegen in het feit dat de drugs zijn aangetroffen en verdachte als verdachte is aangemerkt. Dit zijn echter in beginsel geen omstandigheden die nopen tot het oordeel dat verdachte in zijn verdediging is geschaad. Onder de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken, zodat zij evenmin aanleiding ziet voor strafvermindering. De rechtbank zal volstaan met de vaststelling van het vormverzuim. De door de politie aangetroffen voorwerpen zullen derhalve meewegen voor het bewijs.
Wetenschap
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte de in de auto gevonden heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hiervoor is van belang of verdachte wetenschap had van de drugs in de kofferbak. Vaststaat dat verdachte op het moment van aantreffen van de heroïne de bestuurder en enige inzittende in de auto was. De rechtbank gaat ervan uit dat de bestuurder, de gebruiker van de auto, in principe wetenschap heeft van de aanwezige goederen in de auto waar hij gebruik van maakt. De drugs waren in het onderhavige geval niet verstopt in een verborgen ruimte, maar zaten in een tas in een onafgesloten kofferbak. Dat “ [naam] ”, de persoon die volgens verdachte de auto vóór verdachte gebruikte, dan wel een andere eerdere gebruiker van de auto, 5000 gram heroïne met een aanzienlijke straatwaarde, in de auto zou hebben achtergelaten is zo extreem onwaarschijnlijk dat de rechtbank daar met de huidige toelichting van verdachte -niet in persoon maar via een namens hem op zitting gepresenteerd briefje- niet vanuit gaat. Het meegeven van drugs aan een onwetende brengt immers grote en onnodige risico’s met zich mee. Het kan dus niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten dat er drugs in de kofferbak lag.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de auto en deze drugs dus opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Hoeveelheid heroïne
Van twee van de tien blokken zijn monsters genomen en deze zijn onderzocht door het NFI. De onderzoeksresultaten wezen uit dat er sprake was van heroïne. Ondanks dat niet elk blok apart is getest, is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksresultaten van de twee monsters in dit geval representatief zijn voor alle tien de blokken. Uit de foto op pagina 15 is gebleken dat alle blokken op dezelfde wijze waren verpakt. De blokken hadden allemaal dezelfde gele verpakking en op alle blokken stond de letter F geschreven. De rechtbank acht derhalve bewezen dat alle tien de blokken heroïne bevatten. Voorts is gebleken dat de blokken per stuk 500 gram wogen (inclusief verpakking). De totale hoeveelheid betrof dus bruto 5000 gram. Er heeft geen weging plaatsgevonden zonder verpakkingsmateriaal. Het daadwerkelijke gewicht zal daarom wat lager zijn geweest. De rechtbank zal om die reden ongeveer 5000 gram heroïne bewezen verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 5000 gram heroïne voorhanden heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 februari 2020 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5000 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 20 maanden met aftrek van het voorarrest. Zij heeft daarbij acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en rekening gehouden met het feit dat er sprake is van recidive.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van het aanwezig hebben van ongeveer 5000 gram heroïne, heeft de raadsman verzocht om aan verdachte maximaal 16 maanden gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne. De drugs lagen in de kofferbak van de auto waarin verdachte die dag door de politie werd aangetroffen. De rechtbank beschouwt dit als een ernstig feit. Verdachte is ongetwijfeld een schakel in een drugsketen geweest, ook het aantreffen van een drugspers en zakken versnijdingsmiddel in de auto wijst daarop, en heeft met het aanwezig hebben van de drugs een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de handel in harddrugs en alle nadelige effecten daarvan. Heroïne levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het middel werkt zeer verslavend en kan zorgen voor ernstige en soms langdurige lichamelijke en psychische klachten bij de gebruikers daarvan. Bovendien heeft de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Verdachte heeft met zijn handelen aan deze gevolgen bijgedragen en is hier vanwege eigen financieel gewin aan voorbij gegaan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 2 januari 2020 is veroordeeld voor het aanwezig hebben van heroïne. Verdachte heeft toen een taakstraf opgelegd gekregen van 80 uur. Ondanks deze veroordeling heeft verdachte zich ongeveer anderhalve maand later wederom schuldig gemaakt aan hetzelfde feit. Er is sprake van recidive en dit zal de rechtbank in strafverzwarende zin meenemen.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive, is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte daarvan acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Deze indiceren voor het aanwezig hebben van 5000 gram harddrugs een gevangenisstraf van vijftien maanden. De rechtbank gaat uit van een netto gewicht dat iets onder de 5000 gram ligt, waardoor een gevangenisstraf volgens de oriëntatiepunten iets lager uit zou vallen. Aan de andere kant neemt rechtbank de recidive in strafverzwarende zin mee, waardoor een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van het voorarrest naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden is.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Beslag

De hierna in de beslissing genoemde onder verdachte in beslag genomen stamper is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien dit voorwerp tot het begaan van het misdrijf is vervaardigd of bestemd.
De hierna in de beslissing genoemde verdovende middelen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze middelen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijftien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Gereedschap, G2174860 , stamper om bruin poeder tot blokken te persen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 STK Verdovende Middelen, G2166443 , Bruin
* 20 STK Verdovende Middelen, G2159885 .
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2021.
Mr. Hoekstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.