ECLI:NL:RBZWB:2021:6939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
380477
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en afwijzing kinderalimentatie na langdurige strijd tussen ouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2021, is er sprake van een langdurige strijd van elf jaar tussen de ouders over de omgang met hun minderjarige kinderen. Ondanks de inzet van hulpverlening en begeleiding door de gezinsvoogdijinstantie (GI) is er geen structurele omgang tot stand gekomen tussen de vader en de kinderen. De rechtbank constateert dat de negatieve rol van de moeder een belangrijke factor is in deze situatie. Het contact tussen de vader en de kinderen is beperkt tot sporadische berichten en het sturen van kaarten op belangrijke dagen. De rechtbank oordeelt dat de kinderen rust en duidelijkheid nodig hebben en dat gedwongen contact met de vader niet in hun belang is. De verzoeken van de moeder om de omgangsregeling te wijzigen worden afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de huidige regeling moet blijven bestaan in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. Daarnaast wordt het verzoek van de moeder om kinderalimentatie te verhogen afgewezen, omdat zij onvoldoende inspanningen heeft verricht om inkomen te verwerven. De rechtbank benadrukt dat de vrouw haar houding moet herzien om de kinderen de ruimte te geven om contact met de vader te onderhouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/374876 / FA RK 20-3827
(wijziging omgang)
C/02/380477 / FA RK 20-6762
(alimentatie)
beschikking d.d. 29 juni 2021
in de zaken van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat thans mr. R. Wouters te Middelburg,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes te Malden.
Ouders van navolgende thans nog minderjarige kinderen van partijen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
in de zaak met kenmerk C/02/374876 / FA RK 20-3827:
- de beschikking van deze rechtbank van 3 november 2020 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van Intervence d.d. 3 februari 2021;
- de herstelbeschikking van 12 februari 2021;
- de brief van mr. Libosan-Besjes van 17 februari 2021 met bijlage;
- de brief van Intervence d.d. 10 mei 2021;
in de zaak met kenmerk C/02/380477 / FA RK 20-6762- het op 21 december 2020 ontvangen verzoekschrift tot wijziging kinderbijdrage met bijlagen;
- het op 16 februari 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Wouters d.d. 5 mei 2021 met bijlagen;
- de brief van mr. Libosan d.d. 8 mei 2021 met bijlagen.
1.2. De zaken zijn gelet op de nauwe samenhang gezamenlijk behandeld op de mondelinge behandeling van 18 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens waren aanwezig vertegenwoordigers van de Raad, Intervence en de gemeente Vlissingen.
1.3. Na te noemen minderjarigen zijn gelet op hun leeftijd in staat gesteld hun mening kenbaar te maken.

2.De verdere beoordeling

in de zaak met kenmerk C/02/374876 / FA RK 20-3827
omgang
2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 november 2020, gecorrigeerd bij beschikking van 12 februari 2021, heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de omgangsregeling aangehouden. De rechtbank heeft daartoe in rechtsoverweging 4.2.2 tot en met 4.2.6 overwogen:
4.2.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen jarenlang hebben geprocedeerd bij de rechtbank Den Haag over - met name – de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen. Het contact tussen de man en de minderjarigen is stapsgewijs opgebouwd en is, na een procedure van ongeveer elf jaar, bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2019 (en verbeterd bij beschikking 27
maart 2020) vastgesteld als een definitieve zorgregeling.
4.2.3
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden met betrekking tot de minderjarigen thans in voldoende relevante mate gewijzigd sinds de definitieve beslissing over de zorgregeling van de rechtbank Den Haag. Vast staat dat de minderjarigen sinds de vaststelling van de zorgregeling niet of nauwelijks conform deze regeling naar de man toe zijn gegaan. Hoewel dit ten tijde van de beslissing ook al (deels) het geval was en de
omstandigheden zelf wellicht niet in grote mate zijn gewijzigd, is de rechtbank van oordeel dat het enkele tijdsverloop - deze situatie duurt inmiddels meer dan een jaar - maakt dat er thans wel sprake is van een wijziging van omstandigheden. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
4.2.3
De rechtbank is echter niet van oordeel dat deze wijziging van omstandigheden een wijziging van de zorgregeling, zoals door de vrouw is verzocht, noodzakelijk maakt. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat het op dit moment te vroeg is voor een wijziging van de zorgregeling. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld in verband met een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling, die onder meer is gelegen in de omstandigheid dat de minderjarigen klem zitten tussen de man en de vrouw. In het belang van hun
identiteitsontwikkeling moet de strijd tussen partijen worden beëindigd en moet worden toegewerkt naar een vorm van onbelast contact tussen de minderjarigen en de man. De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling een traject uitgezet waarbij er hulpverlening wordt ingezet voor de vrouw, omdat het haar onvoldoende lukt om emotionele toestemming te geven voor het contact tussen de man en de minderjarigen. De GI heeft een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin - onder meer - is opgenomen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan IPT vanuit [zorginstelling 1] , met als doel dat zicht verkregen wordt op de opvoedsituatie alsmede op de vraag of de omgangsregeling in het belang van de kinderen is en hoe de ouders de kinderen hierin kunnen ondersteunen. De schriftelijke aanwijzing is in ieder geval ten aanzien van dat onderdeel door de kinderrechter bekrachtigd. De vrouw zal hieraan dus haar medewerking moeten verlenen. De GI houdt als uitgangspunt aan dat uiteindelijk toegewerkt moet worden naar de vastgestelde regeling. Indien de GI gedurende het traject van mening is dat de vastgestelde regeling niet langer in het belang van de minderjarigen is. kan de GI wijziging van die regeling verzoeken. De Raad adviseert om de door de GI ingeslagen weg te volgen en de zorgregeling nu niet te wijzigen.
4.2.4
Verder overweegt de rechtbank dat zij het niet in het belang van de minderjarigen vindt dat de zorgregeling met de man - zoals door de vrouw is verzocht - volledig komt te vervallen. Het is in het belang van de ontwikkeling minderjarigen dat ze een objectief beeld van de man kunnen hebben en onbelast contact met hem kunnen onderhouden. Gelet op de onderlinge strijd en de omstandigheid dat de minderjarigen klem zitten tussen partijen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de minderjarigen voldoende ruimte zullen voelen om hierover zelf een keuze te maken. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een reëel risico dat de minderjarigen vanuit deze complexe situatie het contact met de man zullen verbreken als er geen regeling meer geldt en als zij zelf mogen bepalen of en, zo ja, wanneer, zij contact hebben met de man. Dit acht de rechtbank niet in hun belang.
4.2.5
De rechtbank ziet er ten slotte geen bezwaar in dat de huidige zorgregeling op papier van kracht blijft gedurende het hulpverleningstraject in het kader van de ondertoezichtstelling. Gebleken is dat de man niet aan de minderjarigen ‘trekt’ en niet aandringt op strikte nakoming van de regeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat ook niet te zullen doen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de man de minderjarigen ruimte zal blijven geven en voor wat betreft de omgang de betrokken hulpverlening zal volgen.
4.2.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de rechtbank Den Haag vastgestelde zorgregeling van kracht moet blijven, in afwachting van het verloop en de resultaten van de door de G1 in te zetten hulpverlening waarbij het doel is om uiteindelijk weer toe te werken naar de vastgestelde zorgregeling. In afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject zal de rechtbank het verzoek van de vrouw aanhouden tot 2 februari 2021 PRO FORMA. De rechtbank verzoekt de GI om uiterlijk op de hiervoor genoemde
datum een (kort) verslag over het verloop en de resultaten van de ingezette hulpverlening over te leggen en - voor zover mogelijk - een standpunt in te nemen ten aanzien van de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen. Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren en het door hen gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken. De rechtbank merkt op voorhand op dat indien een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt ingediend, beide zaken mogelijk tegelijkertijd mondeling behandeld kunnen worden.
2.2
Bij brief van 3 februari 2021 heeft Intervence geadviseerd de omgang tussen de minderjarigen en de man te wijzigen naar:
- Vader appt de kinderen lx in de 2 weken;
- Vader stuurt de kinderen met hun verjaardagen en andere 'belangrijke dagen' een kaartje of cadeau;
- Wanneer de kinderen vader willen ontmoeten, bespreken zij dit met vader. Hierop zal vader contact met moeder opnemen en zullen ze samen afstemmen;
- Moeder stelt vader maandelijks op de hoogte via de email;
- Moeder stelt vader op de hoogte wanneer de kinderen acute zorg nodig hebben of een
ernstig ziekte hebben.
Verder acht stichting Intervence het wenselijk dat wanneer de situatie voor de kinderen is gestabiliseerd en blijkt dat de kinderen open staan voor [meer] contact, kan de betrokken hulpverlening in samenspraak met ouders naar de verdere invulling van de omgang worden gekeken.
2.3
Bij brief van 10 mei 2021 heeft Intervence een borgingsplan toegezonden. Daarin zijn diverse scenario’s met te doorlopen stappen voor contact met de minderjarigen opgenomen. In dit borgingsplan is ook rekening gehouden met de kind-eigen problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Verder wordt voor de vrouw geadviseerd hulp te zoeken en de hulpverlening vanuit [zorginstelling 2] voor de man voort te zetten.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat het borgingsplan aansluit op de wensen van de minderjarigen. Alle voorgaande beschikkingen sloten niet aan bij de wens van de minderjarigen dat zij geen verplichte omgang willen met de man. Sinds de ondertoezichtstelling is beëindigd ervaren de minderjarigen meer rust. De vrouw verzoekt haar verzoek te wijzigen in die zin dat zij nu verzoekt een regeling vast te stellen conform hetgeen in het borgingsplan is weergegeven.
2.5
Volgens de man is het borgingsplan een zwaktebod; het ontbreekt aan emotionele toestemming van de vrouw dat de minderjarigen contact hebben met de man en ook is in het doorlopen traject onvoldoende aandacht geweest voor de kind-eigen problemen van de minderjarigen. De man probeert contact te onderhouden met de minderjarigen, ook al krijgt hij van hen geen reactie terug. Hij wil de minderjarigen daartoe niet dwingen.
2.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Intervence naar voren gebracht dat het niet is gelukt om de vrouw te motiveren hulp te blijven aanvaarden. Weliswaar heeft zij enkele gesprekken gevoerd, maar het traject heeft verder geen vervolg gekregen.
Bij de totstandkoming van het borgingsplan zijn gesprekken gevoerd met beide partijen en is ook de stem van de minderjarigen betrokken. Ook is de Raad betrokken bij dit plan, met name in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Intervence heeft zorgen over de minderjarigen en die zijn ook besproken met partijen. Volgens Intervence zal het niet lukken om door middel van dwang bij te dragen aan de veiligheid van de minderjarigen. De minderjarigen hebben nog niet gekozen voor slechts één ouder; zij hebben nog contact met de man. Zij willen echter niet meer dan wat nu aan contacten plaatsvindt. De minderjarigen hebben in dat kader aangegeven dat, indien de rechtbank een contactregeling oplegt, zij die niet zullen naleven. Het is van belang dat de man betrouwbaar in de contacten blijft en dat hij beschikbaar is voor de minderjarigen. De minderjarigen zijn daarvan op de hoogte en ook zijn zij bekend met de zorgen die bij de man leven, in welke positie hij zich bevindt en dat hij geen middelen heeft om het contact weer op te pakken. Gedwongen omgang zal dan ook niet bijdragen tot contactherstel.
2.7
De Raad stelt dat gedurende het hele leven van de minderjarigen er al strijd is over de omgang. De contacten zijn altijd moeilijk en belast geweest. Op het moment dat minderjarigen bij één ouder wonen, zijn zij in het algemeen loyaal aan die ouder en is het voor hen lastig om aan te geven wat zij zelf willen en of zij daarvoor de ruimte krijgen. De Raad spreekt de zorgen uit over de minderjarigen. Het borgingsplan houdt de minderjarigen in de luwte, maar daarbij kan wel de vraag gesteld worden in hoeverre 12-jarigen ruimte in hun keuzes ervaren, zeker als het hen bekend is dat de vrouw daar moeite mee heeft. Het is jammer dat de minderjarigen niet reageren op de weinige contacten die de man met hen heeft. De vrouw zou hen daarin actief moeten activeren en stimuleren. De huidige situatie van contact lijkt op dit moment het hoogst haalbare. De vrees bestaat wel dat daarin geen verandering zal komen totdat de minderjarigen onder de invloed van de vrouw weg zijn. De Raad spreekt de hoop uit dat de man betrouwbaar blijft in zijn contacten naar de minderjarigen en dat de minderjarigen daaruit de kracht putten om, richting de volwassenheid, zelf contact te willen hebben met de man.
2.8
De rechtbank stelt vast dat partijen al lange tijd – circa 11 jaar – strijd voeren. Verder stelt de rechtbank vast dat de langdurige hulpverlening en begeleiding door Intervence er niet toe heeft geleid dat er een structurele omgang tot stand is gekomen tussen de man en de minderjarigen. Het contact beperkt zich op dit moment nog slechts tot (whatsapp) berichtjes van de man aan de minderjarigen en het sturen van een kaart of cadeau op hun verjaardag en belangrijke dagen.
2.9
Op grond van de stukken en hetgeen Intervence en de Raad naar voren hebben gebracht, constateert de rechtbank dat de vrouw een centrale en grote rol speelt in de huidige situatie. De vrouw is immers (hoofd)opvoeder en alleen daarom al de belangrijkste figuur in het leven van de minderjarigen. Bij de rechtbank bestaat ook geen twijfel over de negatieve rol die de vrouw heeft gespeeld en nog speelt in de pogingen om de minderjarigen omgang te laten hebben met hun vader. De vrouw is niet in staat gebleken om de minderjarigen emotionele toestemming te geven om op structurele basis contact te hebben met de man. Het doorbreken van die situatie door middel van een schriftelijke aanwijzing heeft niet tot een oplossing geleid. De vrouw weigert bovendien om haar eigen houding tegen het licht te houden, inzicht te krijgen op haar invloed op de minderjarigen en welke gevolgen dat heeft voor de contacten van de minderjarigen met de man. Het is naar het oordeel van de rechtbank een gemiste kans dat de vrouw hiervoor geen hulp wenst te aanvaarden.
2.1
Er is op dit moment sprake van een impasse; de onderlinge communicatie en verstandhouding tussen partijen is niet veranderd en ook de minderjarigen hebben te kennen gegeven geen (ruimere) contactregeling te willen. Gezien de langdurige inzet van hulpverlening, de voortdurende discussies tussen de ouders en de visies in dit kader van zowel de Raad als Intervence is de rechtbank van oordeel dat een structurele omgangsregeling van de man met de minderjarigen niet tot de mogelijkheden behoort of binnen afzienbare tijd zal gaan behoren.
De rechtbank is van oordeel dat de minderjarigen nu rust en duidelijkheid nodig hebben en uit de strijd gehaald dienen te worden. Voortzetting van de regeling zoals die door de rechtbank Den Haag is vastgesteld, zal de strijd tussen partijen niet doen wegnemen, waarbij tevens de mogelijkheid bestaat van toename van de weerstand bij de minderjarigen om (gedwongen) contact te hebben met de man.
2.11
De rechtbank is zich er van bewust dat deze beslissing voor de man moeilijk te accepteren zal zijn en anders is dan hij ten aanzien van zijn contacten met de minderjarigen voor ogen heeft gestaan. De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarigen in dit geval bij de beslissing als hierna vermeld, voorop staat.
2.12
De rechtbank wenst verder te benadrukken dat van de vrouw wordt verwacht dat zij zich dusdanig opstelt dat de minderjarigen zich vrij kunnen voelen om in de toekomst contact op te nemen en te houden met de man en zij de vrijheid ervaren tot (ruimer) contact met de man.
2.13
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande een regeling vaststellen zoals die is weergegeven in de hiervoor genoemde brief van Intervence van 3 februari 2021.
in de zaak met kenmerk C/02/380477 / FA RK 20-6762
alimentatie
2.14
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 augustus 2019 heeft deze rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald op € 83,33 per kind per maand, zulks met ingang van 1 maart 2019.
2.15
De vrouw heeft bij verzoekschrift ingediend op 21 december 2020 verzocht, onder wijziging van de beschikking van 7 augustus 2019, te bepalen dat de man met ingang van 1 december 2020 zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met € 130,= per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.16
De man heeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen. Het zelfstandig verzoek heeft de man tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
2.17
De vrouw heeft aan haar verzoek gewijzigde omstandigheden ten grondslag gelegd. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat ingevolge artikel 1:401 BW een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijk uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Niet iedere wijziging van omstandigheden is voldoende voor een wijziging van de vastgestelde of overeengekomen onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant. Daartoe is vereist dat de vrouw feiten en omstandigheden stelt die zich na voormelde beschikking hebben voorgedaan en die met zich brengen dat de vaststelling van de alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoen.
2.18
Door de vrouw is in dat kader gesteld dat bij de vaststelling van de kinderalimentatie is gerekend met een zorgkorting, terwijl er feitelijk geen omgang plaatsvindt van de man met de minderjarigen en hij dus geen zorgkosten maakt. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid als een wijziging in de zin van artikel 1:401, lid 1 BW kan worden aangemerkt, omdat niet in geschil is dat de man geen zorgkosten maakt. Dat de oorzaak daarvan bij de vrouw ligt omdat zij de minderjarigen geen emotionele toestemming verleent om contact te hebben met de man, doet aan de feitelijke situatie waarin de man geen zorgkosten maakt, niet af. Aldus heeft zich een wijziging van omstandigheden voorgedaan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze wijziging van omstandigheden een wijziging van de geldende kinderalimentatie rechtvaardigt.
2.19
Als meest verstrekkend verweer heeft de man aangevoerd dat de vrouw geen inkomensgegevens heeft verstrekt en dat, voor zover zij een bijstandsuitkering ontvangt, van de vrouw mag worden verlangd dat zij inspanningen verricht om inkomen te verwerven om voor een deel in de behoefte van de minderjarigen te voorzien.
2.2
In reactie daarop heeft de vrouw aangevoerd dat zij een inkomen op grond van de Participatiewet ontvangt en dat de verstrekker van deze uitkering, [naam organisatie] , de vrouw monitort ten aanzien van werk.
2.21
De rechtbank overweegt dat de vrouw met de in het geding gebrachte gegevens van [naam organisatie] heeft aangetoond dat zij een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. De vrouw heeft echter nagelaten te onderbouwen welke inspanningen zij heeft verricht en op dit moment verricht om een bijdrage te kunnen (gaan) leveren om (deels) in de behoefte van de minderjarigen te voorzien. De enkele stelling van de vrouw dat zij wordt gemonitord door [naam organisatie] is daartoe onvoldoende. Voor een toereikende beoordeling van haar verzoek mag van de vrouw worden verlangd dat zij inzicht verschaft in haar inspanningen om inkomen te verwerven waarmee zij zou kunnen bijdragen in de kosten van de minderjarigen. Omdat zij dit heeft nagelaten heeft zij het verweer van de man onvoldoende gemotiveerd weerlegd.
2.22
Aldus is de rechtbank, met de man, van oordeel dat de vrouw de rechtbank onvoldoende in staat heeft gesteld om een herberekening te maken en kan de rechtbank niet beoordelen of de kinderalimentatie nog in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2019, verbeterd bij beschikking van 27 maart 2020, voor wat de zorgregeling betreft en stelt de volgende contact- en informatieregeling vast:
- de man appt de minderjarigen lx in de 2 weken;
- de man stuurt de minderjarigen met hun verjaardagen en andere 'belangrijke dagen' een kaartje of cadeau;
- wanneer de minderjarigen de man willen ontmoeten, bespreken zij dit met de man. Hierop zal de man contact met de vrouw opnemen en zullen ze samen afstemmen;
- de vrouw stelt de man maandelijks op de hoogte via de email;
- de vrouw stelt de man op de hoogte wanneer de minderjarigen acute zorg nodig hebben of een ernstig ziekte hebben.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.