ECLI:NL:RBZWB:2021:6917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
389559 HO RK 21/670, 389560 HO RK 21/671, 389556 HO RK 21/667, 389557 HO RK 21/668 en 389558 HO RK 21/669
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Damsteegt-Molier
  • A. van Emstede
  • J. de Bruijn
  • W. Koch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet na niet langer voldoen aan de voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 een ambtshalve beschikking gegeven tot opheffing van de afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster had op 11 februari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 19 februari 2021 verzocht de verzoekster om een afkoelingsperiode van vier maanden, welke bij beschikking van 9 maart 2021 werd toegewezen. Deze periode werd later verlengd tot 9 september 2021 en vervolgens tot 9 november 2021. Op 1 oktober 2021 werd een stemverslag gedeponeerd en op 15 oktober 2021 werd een verzoek tot homologatie van de aangeboden akkoorden ingediend. Echter, op 21 oktober 2021 trok de verzoekster dit verzoek in.

De rechtbank heeft op 25 oktober 2021 partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven over de opheffing van de afkoelingsperiode. De observator en enkele advocaten gaven aan dat er aanleiding was om de afkoelingsperiode op te heffen. De rechtbank oordeelde dat, nu het homologatieverzoek was ingetrokken en niet was gebleken dat aan de voorwaarden van artikel 376 lid 1 en 4 Fw was voldaan, de afkoelingsperiode moest worden opgeheven. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Insolventies – meervoudige kamer
Opheffing afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw)
zaaknummers: 389559 HO RK 21/670, 389560 HO RK 21/671,
389556 HO RK 21/667, 389557 HO RK 21/668 en
389558 HO RK 21/669
uitspraakdatum: 1 november 2021
Ambtshalve beschikking tot opheffing afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw in de zaak van
1. [verzoekster 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. [verzoekster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3. [verzoekster 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
4. [verzoekster 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
5. [verzoekster 5] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna samen te noemen [verzoekster] ,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 11 februari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd en heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.2.
Bij verzoekschrift van 19 februari 2021 heeft [verzoekster] verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw af te kondigen voor een periode van vier maanden. Dit verzoek is bij beschikking van 9 maart 2021 toegewezen, in die zin dat daarin een afkoelingsperiode is afgekondigd voor de periode van 9 maart 2021 tot en met 9 juli 2021. Daarnaast heeft de rechtbank in die beschikking mr. C. van den Bergh aangewezen als observator (hierna: observator).
1.3.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 9 juli 2021 de rechtbank verzocht de afkoelingsperiode te verlengen tot en met 9 september 2021. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 27 juli 2021 toegewezen.
1.4.
Bij verzoekschrift van 9 september 2021, welk verzoekschrift is gewijzigd op 15 september 2021, heeft [verzoekster] verzocht de lopende afkoelingsperiode te verlengen tot en met 9 november 2021. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen bij beschikking van 18 oktober 2021.
1.5.
Op 1 oktober 2021 heeft [verzoekster] op grond van artikel 382 Fw een stemverslag ter griffie gedeponeerd en op 15 oktober 2021 is ter griffie een verzoek tot homologatie van de door [verzoekster] aangeboden akkoorden ex artikel 383 Fw ontvangen.
1.6.
De rechtbank heeft ingevolge artikel 383 lid 4 Fw bij beschikking van 18 oktober 2021 de zitting waarop de homologatie van de akkoorden zal plaatsvinden, bepaald op 26 oktober 2021 te 14.30 uur.
1.7.
Mr. Ouwens heeft namens [verzoekster] bij brief van 21 oktober 2021, door de rechtbank ontvangen op 22 oktober 2021, het verzoek tot homologatie van de door [verzoekster] aangeboden akkoord ingetrokken.
1.8.
De rechtbank heeft bij e-mailbericht van 25 oktober 2021 de volgende partijen in de gelegenheid gesteld om op grond van artikel 376 lid 11 Fw uiterlijk op 27 oktober 2021 te 17.00 uur hun zienswijze te geven op het voornemen van de rechtbank de afkoelingsperiode ambtshalve op te heffen:
- mr. Ouwens,
- de observator,
- mr. J.A. Platteeuw, advocaat van [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] ,
- mr. B. Kochheim-Bossink, advocaat van [belanghebbende 4] en [belanghebbende 5]
,
- mr. J.M.A. Zandvoort, advocaat van [belanghebbende 6] ,
- mr. W. Balkenende, advocaat van [belanghebbende 7] ,
- mr. V. Holthuizen, advocaat van [belanghebbende 8] .
1.9.
Bij e-mailbericht van 26 oktober 2021 heeft mr. J.A. Platteeuw namens zijn cliënten [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] ingestemd met het beëindigen van de afkoelingsperiode.
1.10.
De observator heeft bij e-mailbericht van 27 oktober 2021 de rechtbank bericht dat hij begrijpt dat er aanleiding is de afkoelingsperiode op te heffen.
1.11.
Andere zienswijzen zijn niet ontvangen.

2.De beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 376 lid 10 Fw heft de rechtbank de afkoelingsperiode op als niet langer wordt voldaan aan artikel 376 lid 1 en 4 Fw. Zij kan dit (ook) ambtshalve doen.
2.2.
Nu het homologatieverzoek is ingetrokken en gesteld noch summierlijk gebleken is dat
nog langer aan de voorwaarden van artikel 376 lid 1 juncto lid 4 Fw is voldaan zal de rechtbank overgaan tot opheffing van de (verlengde) afkoelingsperiode.

3.De beslissing

De rechtbank:
- heft de (verlengde) afkoelingsperiode op.
Deze beschikking is gegeven door mr. Damsteegt-Molier, voorzitter, mr. Van Emstede en mr. De Bruijn, rechters, en de griffier en door mr. Koch, rechter, in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier op 1 november 2021.