Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
389556 HO RK 21/667, 389557 HO RK 21/668 en
389558 HO RK 21/669
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 een ambtshalve beschikking gegeven tot opheffing van de afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster had op 11 februari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 19 februari 2021 verzocht de verzoekster om een afkoelingsperiode van vier maanden, welke bij beschikking van 9 maart 2021 werd toegewezen. Deze periode werd later verlengd tot 9 september 2021 en vervolgens tot 9 november 2021. Op 1 oktober 2021 werd een stemverslag gedeponeerd en op 15 oktober 2021 werd een verzoek tot homologatie van de aangeboden akkoorden ingediend. Echter, op 21 oktober 2021 trok de verzoekster dit verzoek in.
De rechtbank heeft op 25 oktober 2021 partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven over de opheffing van de afkoelingsperiode. De observator en enkele advocaten gaven aan dat er aanleiding was om de afkoelingsperiode op te heffen. De rechtbank oordeelde dat, nu het homologatieverzoek was ingetrokken en niet was gebleken dat aan de voorwaarden van artikel 376 lid 1 en 4 Fw was voldaan, de afkoelingsperiode moest worden opgeheven. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.