ECLI:NL:RBZWB:2021:6829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
C/02/392942 / FA RK 21/6002
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Dun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2021 een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf afgewezen. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een cliënt die lijdt aan een neurocognitieve stoornis, vermoedelijk als gevolg van een hersenbloeding en langdurig alcoholmisbruik. De rechtbank oordeelde dat uit de overgelegde stukken onvoldoende bleek dat er daadwerkelijk onderzocht was of er alternatieven voor opname beschikbaar waren om het ernstig nadeel te voorkomen of te beperken. Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege COVID-19, werd duidelijk dat er veel onduidelijkheden waren over de zorgaanbieder, het behandelplan en de duur van de opname. De rechtbank kon daardoor niet adequaat toetsen of voldaan werd aan de wettelijke criteria voor het verlenen van de machtiging. De advocaat van de cliënt vroeg om aanhouding van het verzoek, maar de rechtbank zag geen reden voor uitstel, gezien de vele onduidelijkheden en het gebrek aan informatie over wie deze zou kunnen verhelderen. Uiteindelijk leidde dit alles tot de beslissing om het verzoek af te wijzen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/392942 / FA RK 21/6002
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 29 december 2021van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in
artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. M.C.A. Hollants te Tilburg.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 21 december 2021.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het aanvraagformulier rechterlijke machtiging van 5 oktober 2021;
- de medische verklaring van 18 november 2021, opgesteld en ondertekend door specialist ouderengeneeskunde [specialist O.G.] ;
- specialistenbericht tussen huisartsenpraktijk Ingang Zuid en het ETZ Elisabeth van 1 december 2021;
- het formulier verzoek tot ondercuratelestelling.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 december 2021. Bij aanvang daarvan heeft de rechtbank geprobeerd om de huisarts die de machtiging heeft aangevraagd, [huisarts] , te bereiken. De rechtbank is daarbij gebleken dat de huisarts met zwangerschapsverlof is en dat er binnen de huisartsenpraktijk geen collega als vervanger beschikbaar was. De rechtbank heeft daarop de mondelinge behandeling voortgezet bij afwezigheid van de huisarts. Omdat het houden van een fysieke zitting op de verblijfplaats van cliënt vanwege het COVID-19 virus niet veilig was, heeft die mondelinge behandeling op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid telefonisch plaatsgevonden en zijn aldus gehoord:
- cliënt en zijn advocaat;
- de echtgenote van cliënt, mevrouw [echtgenote] ;
- de dochter van cliënt, mevrouw [dochter] .

2.Het verzoek

2.1
Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënt te verlenen voor de duur van zes maanden.

3.Standpunten

3.1
Cliënt bevestigt dat hij een hersenbloeding heeft gehad en dat hij daarvan inderdaad problemen ondervindt. Of die problemen mede veroorzaakt worden als gevolg van eerder alcoholmisbruik weet hij niet. Cliënt is in elk geval van mening dat hij in staat moet zijn, al dan niet met enige hulp, om thuis te kunnen blijven wonen. Hij wil uitdrukkelijk niet in een verpleeghuis worden opgenomen.
3.2
De echtgenote en de dochter van cliënt geven aan dat de situatie thuis meer en meer onhoudbaar wordt. Zij hebben daarom hulp ingeroepen van de huisarts die een aanvraag voor een machtiging heeft gedaan. Op vragen over de verdere gang van zaken indien de machtiging verleend wordt, kunnen zij geen antwoord geven; onbekend is hen waar cliënt (als de machtiging wordt verleend) zal worden opgenomen, wie als zorgverantwoordelijke voor cliënt zal functioneren en wat de beoogde opname en behandeling van cliënt zal (kunnen) inhouden. Op de vraag wat zij gaan doen als de machtiging verleend wordt, antwoorden zij dat zij contact op gaan nemen met de huisarts.
3.3
De advocaat geeft, kort en zakelijk samengevat, aan dat zij weliswaar begrip heeft voor de in de stukken beschreven thuissituatie, maar dat naar haar mening absoluut niet duidelijk is wat met de opname wordt beoogd en evenmin duidelijk is of wel voldoende is onderzocht of een opname kan worden voorkomen. Een opname is immers de uiterste vorm van zorg. Derhalve vraagt zij om afwijzing van het verzoek, althans, in elk geval een aan-houding om duidelijkheid te krijgen op vragen die er zijn.

4.Beoordeling

4.1
Uit de bij het verzoek overgelegde medische verklaring d.d.18 november 2021, blijkt dat cliënt lijdt aan een ’neurocognitieve stoornis passend bij een combinatie van een vasculaire dementie (CVA, maart 2021) en status na langdurig fors alcoholgebruik (vermoeden Korsakov)’, die leidt tot geheugen- en oriëntatiestoornissen met daaruit voortvloeiende beperkingen die overeenkomen met die van een psychogeriatrische aandoening. Dergelijke stoornis en gedrag biedt op zich basis voor de gevraagde machtiging.
4.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank genoeg-zaam gebleken dat het gedrag van cliënt als gevolg van zijn in rechtsoverweging 4.1 om-schreven stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel en ernstige psychische schade bij anderen alsmede ver-waarlozing van cliënt en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Dit ernstig nadeel biedt op zich eveneens basis voor de gevraagde machtiging.
4.3
Uit de overgelegde stukken is de rechtbank echter niet, althans onvoldoende gebleken dat daadwerkelijk onderzocht is óf en zo ja welke mogelijkheden er nog (kunnen) zijn om het ernstig nadeel ánders dan door de ultieme maatregel van opname en verblijf in een accommodatie te voorkomen of afdoende te beperken. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken ook niet welke instantie als zorgaanbieder wordt aangemerkt, wat het behandelplan inhoudt c.q. met opname en behandeling wordt beoogd en voor hoe lang dit noodzakelijk is, terwijl over een en ander ook bij de mondelinge behandeling ook geen duidelijkheid is verkregen. Onduidelijk is zelfs of en zo ja wanneer en in welke instelling cliënt indien de machtiging zou worden verleend zal worden opgenomen.
Aangezien het bij een verzoek als het onderhavige gaat over vrijheidsbeneming, zal de noodzaak van opname en in dat kader ook de vraag of minder ingrijpende mogelijkheden dan een opname zijn om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, echter wel duidelijk moeten zijn om een machtiging van zes maanden toe te kunnen wijzen.
4.4
De rechtbank kan op grond van de huidige informatie en bij gebreke van een monde-linge toelichting vanuit medisch/behandelend perspectief, dan ook niet adequaat toetsen of voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. Hoewel door de advocaat van betrokkene begrijpelijk om (tenminste) een aanhouding is gevraagd, ziet de rechtbank daarvoor, gegeven de (vele) onduidelijkheden waarop een gedegen antwoord behoort te komen maar onduidelijk is wie dat zal (kunnen) geven en binnen welke termijn, geen reden.
4.5
Het vorenstaande leidt dan ook tot de beslissing dat het verzoek wordt afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Van Dun, rechter en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier, en op
7 januari 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.