In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de zorgtaken voor hun minderjarige kind in de week van 20 december 2021, waarin de scholen gesloten zijn als gevolg van coronamaatregelen. De vrouw stelt dat deze week gelijkgesteld moet worden aan een (vervroegde) vakantie, aangezien er geen onderwijs wordt gegeven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorg voor het kind in die week bij helfte moet worden verdeeld, conform het ouderschapsplan. De vrouw vordert bij vonnis in kort geding dat het kind bij haar verblijft van 21 tot en met 24 december 2021, of dat zij extra tijd krijgt als compensatie voor de gemiste dagen in de schoolsluitingsweek.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, gezien het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun kind, dat in 2016 is geboren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de sluiting van de scholen in week 51 gelijk kan worden gezien als een vervroeging van de vakantie, en dat de zorg voor het kind in die week dus bij helfte moet worden verdeeld.
De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van de vrouw afgewezen, maar heeft wel bepaald dat zij in de eerste helft van 2022 recht heeft op twee extra dagen (48 uur) met het kind tijdens schoolvakanties, in onderling overleg met de man. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is mondeling uitgesproken op 22 december 2021 door de voorzieningenrechter en is schriftelijk vastgesteld op 5 januari 2022.