ECLI:NL:RBZWB:2021:6815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/02/392832 / KG ZA 21-592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorgtaken voor minderjarige tijdens schoolsluiting als coronamaatregel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van de zorgtaken voor hun minderjarige kind in de week van 20 december 2021, waarin de scholen gesloten zijn als gevolg van coronamaatregelen. De vrouw stelt dat deze week gelijkgesteld moet worden aan een (vervroegde) vakantie, aangezien er geen onderwijs wordt gegeven. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zorg voor het kind in die week bij helfte moet worden verdeeld, conform het ouderschapsplan. De vrouw vordert bij vonnis in kort geding dat het kind bij haar verblijft van 21 tot en met 24 december 2021, of dat zij extra tijd krijgt als compensatie voor de gemiste dagen in de schoolsluitingsweek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was er ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, gezien het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun kind, dat in 2016 is geboren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de sluiting van de scholen in week 51 gelijk kan worden gezien als een vervroeging van de vakantie, en dat de zorg voor het kind in die week dus bij helfte moet worden verdeeld.

De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van de vrouw afgewezen, maar heeft wel bepaald dat zij in de eerste helft van 2022 recht heeft op twee extra dagen (48 uur) met het kind tijdens schoolvakanties, in onderling overleg met de man. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is mondeling uitgesproken op 22 december 2021 door de voorzieningenrechter en is schriftelijk vastgesteld op 5 januari 2022.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/392832 / KG ZA 21-592
Vonnis in kort geding van 22 december 2021
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erkens te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de man]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling op 22 december 2021.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Ook de man is verschenen. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordiger namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op
11 februari 2016.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] .
2.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 september 2018 bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man heeft.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 februari 2020 is de eerder vastgestelde (voorlopige) zorgregeling gewijzigd en is bepaald dat de vrouw en [minderjarige] in het kader van de (
definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de volgende wijze:
- de ene week haalt de moeder [minderjarige] op maandag om 15.15 uur uit school en brengt
haar vervolgens op woensdag om 08.45 weer naar school;
- de andere week haalt de moeder [minderjarige] op vrijdag om 15.15 uur uit school en brengt
haar vervolgens op maandag om 08.45 weer naar school;
- de feestdagen en vakanties worden evenredig tussen partijen verdeeld, nader in
onderling overleg te bepalen.
2.5
Tussen partijen is nog een bodemprocedure lopende, bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/365667 / FA RK 19-6008. In deze procedure ligt nog voor het verzoek van de man tot wijziging van het ouderlijk gezag. Deze procedure is aangehouden in afwachting van de rapportage van de Raad naar aanleiding van het raadsonderzoek. De zaak staat gepland voor mondelinge behandeling op 18 januari 2022.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding
,zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot het nakomen van de volgende zorgregeling:
a. primair: [minderjarige] is bij de vrouw vanaf dinsdag 21 december 2021 8:45 uur tot en met
vrijdag 24 december 2021 15:15 uur of een andere tijdsperiode in goede justitie;
subsidiair: [minderjarige] is extra bij de vrouw als compensatie voor de gemiste
dagen in de schoolsluitingsweek, door de vrouw naar keuze in te plannen tot
uiterlijk 1 juni 2021 (zo de voorzieningenrechter begrijpt: 2022).
3.2
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties. De afspraak is dat partijen de vakanties en feestdagen evenredig verdelen. Partijen hebben een verdeling van de kerstvakantie afgesproken. Het kabinet heeft echter op 14 december 2021 aangekondigd dat de scholen in de week van 20 december 2021 sluiten en er geen online onderwijs zal zijn. De facto is er dus sprake van een extra week vakantie voor [minderjarige] . De vrouw wil ook deze week daarom bij helfte verdelen, zodat zij de helft van deze week de zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen. De man gaat hier niet mee akkoord. [minderjarige] is van maandag 20 december 2021 tot de ochtend van woensdag 22 december 2021 bij de vrouw geweest. De vrouw wenst echter twee extra dagen met [minderjarige] te hebben, nu er sprake is van een extra vakantieweek. Zij is hierover in overleg met de man getreden, maar partijen komen er samen niet uit.
3.3
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw. Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan. De man stelt dat de het sluiten van de scholen in week 51 geen vervroeging van de officiële vakantie betreft. De scholen zijn weliswaar gesloten, maar de rijksoverheid geeft op de eigen website aan dat de maatregel van het sluiten van de scholen geldt tot de kerstvakantie. Hier kan uit worden afgeleid dat deze week niet gezien moet worden als een vakantieweek. Mocht de voorzieningenrechter wel van oordeel zijn dat deze week gezien moet worden als een vakantie, dan is de man het niet eens met de verdeling van deze week zoals de vrouw voor ogen heeft. Partijen hebben duidelijke afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties. In verband met de kerst hebben partijen afgesproken dat de kerstvakantie op vrijdag in zou gaan, in plaats van normaal op maandag. Om de vrouw tegemoet te komen is de man akkoord gegaan met het oorspronkelijke voorstel van de vrouw, te weten dat [minderjarige] van maandag tot woensdag 12.00 uur bij de vrouw is. De vrouw neemt hier echter nu geen genoegen meer mee, terwijl dit naar de mening van de man een eerlijke verdeling is. Er is hulpverlening betrokken en al jaren wordt ingezet op de samenwerking tussen ouders zodat zij in onderling overleg dit soort zaken gaan regelen. Dat is dan ook wat de man wil doen. Wederom een juridische procedure vindt de man niet nodig. Het klopt dat de man niet heeft toegegeven aan de wens van de vrouw, maar dat komt ook omdat de man nog steeds grote zorgen heeft over uitspraken van [minderjarige] als zij terugkomt van de vrouw. Hiervoor is een psycholoog ingeschakeld. Zolang deze zorgen bestaan wil de man zich houden aan de eerder gegeven beschikking.
3.5
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling van 22 december 2021 heeft de Raad, kort samengevat, grote zorgen naar voren gebracht over de manier waarop partijen wederom tegenover elkaar staan in deze procedure. Het gaat om [minderjarige] , maar partijen lijken zich meer te richten op het onderlinge wantrouwen en het elkaar misgunnen van extra tijd met [minderjarige] . Als de Raad een advies moet geven dan zou dit zijn dat [minderjarige] op woensdag 22 december 2021 in de avond terug naar de vrouw gaat en vervolgens vanaf vrijdag 24 december 2021 te 15.15 uur de vakantie start bij de man.
4.3
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het teleurstellend is dat partijen na jarenlang juridische procedures voeren wederom tegenover elkaar zitten in een procedure in kort geding. De strijd en het onderlinge wantrouwen tussen partijen, waarbij zij de ander geen extra moment met [minderjarige] gunnen, kan niet anders dan zijn weerslag hebben op [minderjarige] . Dit is treurig, te meer gelet op de hoeveelheid hulpverlening die er de afgelopen jaren is ingezet, want de focus hoort juist te liggen op [minderjarige] en niet op partijen.
4.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat [minderjarige] op het moment van de mondelinge behandeling bij de man is. Het wordt door de voorzieningenrechter, anders dan de Raad, niet in [minderjarige] ’s belang geacht om haar diezelfde avond weer naar de vrouw te laten gaan. Zij is immers net bij de vrouw geweest en gaat er vanuit dat zij bij de man (en de overige gezinsleden) zal blijven en daar vanaf vrijdag 24 december 2021 de kerstvakantie zal starten. Voor [minderjarige] wordt het onduidelijk en verwarrend als dat nu opeens anders zal gaan en dit acht de voorzieningenrechter dan ook niet in haar belang. Dat betekent dat de door partijen gemaakte afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoeding in de week voor kerst en de (oorspronkelijke) kerstvakantie gehandhaafd blijven.
4.5
Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat de sluiting van de scholen gelijk kan worden gezien als een vervroeging van de vakantie van [minderjarige] . Zij gaat deze week immers niet naar school en er wordt geen onderwijs gegeven in deze week. Een verdeling bij helfte van deze vakantie ligt dan ook in de rede, zoals partijen ook overeen zijn gekomen bij reguliere vakanties. Omdat partijen overeengekomen zijn dat de kerstvakantie op vrijdag begint, ligt het in de rede dat ook deze extra week op vrijdag begint (en vervolgens tot vrijdag loopt) en dat, gezien de verdeling bij helfte, ieder van de ouders dus 3,5 dagen voor [minderjarige] zou zorgen. [minderjarige] is in deze periode 1,5 dag bij de vrouw geweest. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering van de vrouw voor wat betreft de compensatie zal toewijzen, in die zin dat zij in de eerste helft van 2022 twee dagen (zijnde 48 uur) gecompenseerd zal worden in haar tijd met [minderjarige] . Deze compensatie zal plaatsvinden tijdens schoolvakantie(s), waarbij partijen in onderling overleg zullen afspreken op welke wijze de compensatie wordt ingevuld.
4.6
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.7
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de primaire vordering van de vrouw;
5.2
bepaalt dat [minderjarige] twee extra dagen (48 uur) bij de vrouw zal zijn gedurende (een) schoolvakantie(s) in de eerste helft van 2022, nader in te vullen in onderling overleg door partijen;
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is mondeling gewezen door mr. A.R. van Triest, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
De schriftelijke uitwerking van dit vonnis is vastgesteld op 5 januari 2022.