ECLI:NL:RBZWB:2021:680
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 10 augustus 2017 van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een wijziging van het bestreden besluit op 9 april 2018 en een gedeeltelijke intrekking op 2 juli 2020, heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het UWV gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De kosten worden vastgesteld op € 1.602,- voor de rechtsbijstand, en daarnaast komen de kosten van rapportages van verzekeringsartsen en NKO-artsen in aanmerking voor vergoeding, wat de totale proceskostenveroordeling op € 3.865,15 brengt.
De rechtbank heeft de beslissing op 19 februari 2021 genomen, waarbij mr. J.E.C. Vriends als rechter optrad en R.V. van Vliet als griffier aanwezig was. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.