ECLI:NL:RBZWB:2021:6780

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9885
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bestreden besluit dateert van 23 oktober 2020. Na een nieuwe beslissing op bezwaar van het UWV op 18 november 2021, heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.

De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, en veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten vast op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en komt tot een totaalbedrag van € 4.284,32, inclusief kosten voor medisch advies en omzetbelasting.

De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 december 2021. De griffier, mr. S. Constant, was niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9885 WIA
uitspraak van 30 december 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M.H.G. in de Braekt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 18 november 2021 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren. Vervolgens heeft verzoeker op deze reactie gereageerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 18 november 2021 dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.816,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,00 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,00).
Voorts heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de kosten van het expertiseonderzoek door 1Medisch adviseur. De door verzoeker overgelegde factuur van 1Medisch advies bedraagt, inclusief 21% BTW, € 4.004,52. Uit deze factuur blijkt dat 1Medisch advies 1.049 minuten, ofwel 17,48 uur, aan het onderzoek heeft besteed.
Verweerder heeft het aantal uren dat 1Medisch advies heeft besteed aan het rapporteren betwist. Volgens verweerder overstijgt het opgegeven aantal uren het redelijke urenaantal. Verweerder acht het aantal van 8 uren voor de verrichte werkzaamheden redelijk. Verzoeker heeft hierop gereageerd door te stellen dat uit de specificatie blijkt dat het onderzoek 17,48 uur in beslag heeft genomen en dat er geen aanleiding wordt gezien om van de urenspecificatie af te wijken.
Met betrekking tot de vordering van verzoeker van de gemaakte kosten van € 4.004,52 in verband met het medisch advies dat hij heeft ingebracht, wordt geoordeeld dat deze vordering gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor administratieve en secretariële ondersteuning wordt overwogen dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet. Daarnaast bestaat geen aanleiding om voor vergoeding van de door verzoeker ingeschakelde medisch adviseur een ander tarief te hanteren dan het in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (Bts) opgenomen uurtarief. Dit betekent dat de volgende bedragen door verweerder moeten worden vergoed:
-Dossierstudie: € 134,04x (445/60 minuten)= € 994,13
-Reeds betaald medisch verschot: € 62,84
-Rapportage deel 1 (en deel 2): € 134,04x (380/60 minuten)= € 848,92
-Inzage en correctierecht: € 134,04x (50/60 minuten)= € 111,70
-Eindrapportage (+ Supervisie): € 134,04x (10/60 minuten)= € 22,34
De door de deskundige voor deze werkzaamheden geclaimde minuten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk hoog.
Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Het voorgaande betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van € 2.039,93 en een bedrag van € 428,39 aan omzetbelasting.
In totaal moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden tot een bedrag van
€ 4.284,32.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 4.284,32.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 30 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.