ECLI:NL:RBZWB:2021:6725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 30 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.M.A. Lensen, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 2 oktober 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 63,31%. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 2 december 2021 in Breda, waar ook de gemachtigde van het UWV, mr. M.B.A. van Grinsven, aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder een WIA-uitkering had ontvangen, maar dat deze was gewijzigd na een herbeoordeling door het UWV. Eiser betwistte de medische beoordeling van het UWV en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de door eiser ingebrachte medische stukken onvoldoende onderbouwing boden voor zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend waren en dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser 63,31% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9610 WIA

uitspraak van 30 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.M.A. Lensen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 december 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het UWV is mr. M.B.A. van Grinsven verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als procesoperator Flame Sealing. Voor dat werk is hij op 11 mei 2014 uitgevallen vanwege een motorongeval.
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 8 mei 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,02%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 3 oktober 2016 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Een hiertegen ingesteld beroep is bij uitspraak van 17 november 2017 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 oktober 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 oktober 2016 vernietigd, het besluit van 29 maart 2016 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 73,84%.
Bij besluit van 20 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser medegedeeld dat zijn recht op een WIA-uitkering wijzigt. Vanaf 1 mei 2020 komt eiser in aanmerking voor een vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 63,31%. Als gevolg daarvan is de hoogte van de vervolguitkering gewijzigd. Voor het overige is het besluit van 20 januari 2020 in stand gebleven.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 63,31%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV van 9 september 2020.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat het standpunt van eiser dat hij volledig arbeidsongeschikt is, op medische gronden niet kan worden gevolgd. Er bestaat geen aanleiding om te stellen dat er op medische gronden geen benutbare mogelijkheden zijn. Hieruit volgt dat de actuele belastbaarheid van eiser moet worden opgesteld aan de hand van beperkingen beschreven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 15 april 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b zijn beperkingen en belastbaarheid niet juist of op correcte wijze heeft vastgesteld en dat de FML van 15 april 2020 geen juiste weergave vormt van zijn mogelijkheden en beperkingen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser informatie van psycholoog [naam psycholoog] en klinisch psycholoog [naam klinisch psycholoog] van 18 januari 2021, een rapportage van medisch adviseur [naam medisch adviseur] van 12 februari 2020 en een medische expertiserapport van psychiater [naam psychiater] en klinisch neuropsycholoog [naam klinisch neuropsycholoog] van 3 december 2020 overgelegd. Uit die stukken blijkt volgens eiser dat hij beperkt is in zijn cognitief functioneren en dat hij beperkt is op de aspecten concentreren van de aandacht, herinneren en handelingstempo. Deze beperkingen waren reeds aanwezig op de datum in geding. Dit maakt dat de FML niet deugdelijk is. Tot slot stelt eiser dat ook autorijden beperkt is, omdat hij niet lang aaneengesloten kan zitten en het uitvoeren van bewegingen bij manoeuvres voor hem te belastend is.
4.3
In reactie op het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b op 4 mei 2021 aanvullend gerapporteerd. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat nooit eerder bij de beoordelingen of in de procedures werd geclaimd dat eiser last zou hebben van cognitieve problematiek. Ook bij psychisch onderzoek werden geen cognitieve problemen vastgesteld. Daarnaast geldt voor de bevindingen van psycholoog [naam psycholoog] en klinisch psycholoog [naam klinisch psycholoog] dat deze zijn gebaseerd op een test waarbij wordt afgegaan op de rapportage van de klachten van eiser zelf en daarmee een subjectieve beleving weergeven van de geclaimde beperkingen. Er ligt geen ziekte of gebrek ten grondslag aan de ervaren cognitieve belemmeringen. Een beperking op autorijden is per datum in geding evenmin aan de orde. De verzekeringsarts b&b heeft op 8 november 2011, naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB in de hoger beroepsprocedure, aanvullend gerapporteerd. De conclusie van de verzekeringsarts b&b in beide rapportages luidt dat het beroep geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder nek-, arm- en schouderklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden. Ter zitting heeft eisers gemachtigde benadrukt dat eiser ernstig lijdt onder zijn beperkingen. De rechtbank wijst erop dat het bij een arbeidsongeschiktheids-beoordeling, zoals hier aan de orde, gaat om beperkingen die een medisch en objectiveerbaar gevolg zijn van ziekte. De rechtbank wil en kan niet afdoen aan de subjectieve beleving van eiser van zijn klachten en beperkingen, maar die beleving is hier niet doorslaggevend. Er dient uit te worden gegaan van medisch objectiveerbare gegevens, zoals de door eiser overgelegde stukken. Deze informatie geeft de rechtbank echter geen aanleiding te om twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat de context waarbinnen de rapportage “WIA herbeoordelingsdossier” door [naam medisch adviseur] is opgesteld, ontbreekt. Bovendien is de in die rapportage vermelde informatie te summier om daaraan de conclusie te verbinden dat de verzekeringsarts b&b is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid. Los van wat de verzekeringsarts b&b heeft overwogen ten aanzien van het medische expertiserapport van [naam psychiater] en [naam klinisch neuropsycholoog] , geldt dat dit dateert van na de datum in geding. Door eiser zijn geen stukken overgelegd die wel zien op de datum in geding.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 15 april 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: receptionist (Sbc-code 315120), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en telefonisch verkoper (outbound) (Sbc-code 315173).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat niet in aanmerking is genomen dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en veel moeite heeft met rekenen, lezen en schrijven.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 1 oktober 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is om deze functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is, die opvatting niet juist. Ten aanzien van het standpunt dat eisers opleidingsniveau te hoog is vastgesteld, overweegt de rechtbank dat door de CRvB in de uitspraak van 28 oktober 2021 is geoordeeld dat eisers opleidingsniveau door het UWV, onder meer op basis van door eiser behaalde diploma’s, terecht op niveau 3 is bepaald. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,31%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 30 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.