ECLI:NL:RBZWB:2021:6721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4119
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag woonvoorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 31 december 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op haar aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een schuifdeur, ingediend op 5 juni 2020. Eiseres stelt dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op haar aanvraag, wat haar het recht geeft om in beroep te gaan. De rechtbank bespreekt de procedurele aspecten van het beroep, waaronder de ingebrekestelling die eiseres op 20 juni 2020 heeft gedaan, en de latere aanvraag die op 8 juli 2020 is ingediend. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van 8 juli 2020 inhoudelijk gelijk is aan de eerdere aanvraag van 5 juni 2020, en dat verweerder op 13 juli 2020 een beslissing heeft genomen die ook de eerdere aanvraag dekt.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit blijkt het geval te zijn, omdat eiseres verzoekt om vaststelling van de door verweerder verbeurde dwangsom. De rechtbank wijst erop dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden is, maar dat het wel binnen een redelijke termijn moet worden ingesteld. Eiseres heeft echter pas 15 maanden na de ingebrekestelling besloten om beroep in te stellen, wat de rechtbank als onredelijk laat beschouwt. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak en hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 5 juni 2020 voor een woonvoorziening in de vorm van een schuifdeur op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens verweerder.

Overwegingen

Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 5 juni 2020 een aanvraag heeft gedaan, omdat een verslag van het onderzoek uitbleef (volgens artikel 2.3.2, negende lid, van de WMO). Gelet op de beslistermijn van twee weken (artikel 2.3.5, tweede lid, van de WMO) heeft eiseres verweerder op 20 juni 2020 in gebreke gesteld. Toen op 25 juni 2020 alsnog een onderzoeksverslag verscheen, heeft eiseres op 8 juli 2020 opnieuw een aanvraag voor de schuifdeur gedaan. Verweerder heeft op 13 juli 2020 beslist op deze zelfde aanvraag van eiseres van 8 juli 2020. Op dat moment was de aanvraag van eiseres van 5 juni 2020 niet bij verweerder bekend, althans niet op de juiste afdeling. Eerst tijdens deze beroepsprocedure was dat wel het geval. Verweerder heeft in haar verweerschrift en ter zitting de ontvangst van de aanvraag van 5 juni 2020 erkend. Nu de aanvraag van 8 juli 2020 qua inhoud gelijk is aan de aanvraag van eiseres van 5 juni 2020, is de rechtbank van oordeel dat met het besluit van 13 juli 2020 eveneens is beslist op de aanvraag van 5 juni 2020. Het enkele feit dat dat niet in het besluit van 13 juli 2020 staat, neemt niet weg dat er een beslissing is gegeven op de (herhaalde) aanvraag betreffende de schuifdeur.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiseres de rechtbank heeft verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom (juist) vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiseres heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 5 juni 2021.
Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is weliswaar niet aan een termijn gebonden, maar de betrokkene moet het beroep wel binnen een redelijke termijn instellen (volgens artikel 6:12, vierde lid, van de Awb). Als het beroep niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres na de ingebrekestelling van 20 juni 2020 aanvankelijk geen beroep heeft ingesteld in verband met het niet beslissen op de aanvraag van 5 juni 2020. In het door eiseres ingestelde beroep van 3 december 2020 in de procedure met zaaknummer BRE 20/9971 is door de rechtbank uitspraak gedaan op 2 maart 2021 en uitspraak in verzet gedaan op 23 juli 2021 betreffende het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 13 juli 2020 betreffende de schuifdeur. In dat beroepschrift van 3 december 2020 heeft eiseres toegelicht waarom zij op dat moment geen beroepschrift heeft ingediend gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder op haar aanvraag van 5 juni 2020. Eiseres heeft het niet tijdig beslissen op deze aanvraag meegenomen in haar bezwaar gericht tegen de primaire beslissing van 13 juli 2020. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat eiseres er op dat moment bewust voor heeft gekozen om geen beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder op haar aanvraag van 5 juni 2020 in te dienen. Ruim negen maanden later (zijnde 15 maanden na de ingebrekestelling van 20 juni 2020) heeft eiseres besloten om alsnog dit beroep in te dienen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het beroep onredelijk laat is ingesteld. De toelichting ter zitting van eiseres dat haar pas later is gebleken dat het niet wordt meegenomen in de andere procedure, maakt dit niet anders.
Het beroep is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.