ECLI:NL:RBZWB:2021:671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_380 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de weigering van het Werkplein Hart van West-Brabant om hen een bijstandsuitkering toe te kennen op basis van de Participatiewet. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. I.M. van den Heuvel, hadden eerder een aanvraag voor bijstand ingediend, die op 19 januari 2021 door het Werkplein was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker had geweigerd om aangepaste werkzaamheden te verrichten die door zijn werkgever waren aangeboden, wat leidde tot uitsluiting van het recht op bijstand.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden, conform artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail bekeken, waaronder de ziekmelding van verzoeker, de adviezen van de bedrijfsarts en het UWV, en de eerdere rechtszaken die verzoeker had aangespannen. De rechter concludeerde dat het Werkplein terecht had geoordeeld dat verzoekers niet in aanmerking kwamen voor bijstand, omdat verzoeker niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen dringende redenen waren die een uitzondering op de uitsluitingsgrond rechtvaardigden. De rechter benadrukte dat het recht op bijstand niet automatisch betekent dat bijstand verleend moet worden, en dat verzoekers niet voldoende hadden aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/380 PW

uitspraak van 18 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers] (verzoekers), te [woonplaats verzoekers],

gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(het Werkplein), verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Werkplein van 19 januari 2021 (bestreden besluit) over de weigering om aan hen een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toe te kennen. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden1. Verzoeker heeft zich op 6 juli 2020 ziek gemeld bij zijn werkgever [naam werkgever] (voorheen: [naam werkgever]). Op 7 juli 2020 heeft hij het spreekuur bezocht van de bedrijfsarts, waarbij hij is gezien door een arbo-verpleegkundige en praktijkondersteuner bedrijfsarts. Zij heeft geadviseerd om het werk te hervatten voor halve dagen, waarbij rekening wordt gehouden met verzoekers beperkingen.
Op 8 juli 2020 heeft verzoeker aangepaste werkzaamheden verricht in de vorm van schoonmaakwerkzaamheden. Hij heeft zich op 9 juli 2020 opnieuw ziek gemeld, waarna verzoekers werkgever hem heeft gesommeerd om op maandag 13 juli 2020 weer op het werk te verschijnen. Verzoeker heeft hier geen gehoor aan gegeven, en verzocht om een second opinion van een andere bedrijfsarts.
Verzoekers werkgever heeft het UWV op 10 juli 2020 verzocht om een deskundigenoordeel te geven over de vraag of de aangeboden aangepaste arbeid ook passend was. Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker op 27 of 28 juli 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het UWV ([naam arts]), die hem gedurende een uur heeft gesproken en informatie van verzoekers huisarts heeft betrokken in zijn beoordeling. In een rapport van 6 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat verzoeker aangepaste werkzaamheden kan verrichten zonder tijdsdruk en veiligheidsrisico, en dat hij in het kader van de re-integratie kan starten met halve dagen. Op basis van de informatie van de verzekeringsarts heeft een arbeidsdeskundige van het UWV ([naam deskundige]) in een brief van 7 augustus 2020 geconcludeerd dat het aan verzoeker aangeboden werk passend is.
Verzoeker heeft bij de kantonrechter van deze rechtbank doorbetaling van loon gevorderd. Bij vonnis van 27 augustus 2020 heeft de kantonrechter – als voorzieningenrechter – deze vordering afgewezen. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft dit vonnis bij arrest van 17 november 2020 bekrachtigd, behoudens de daarin opgenomen beslissing over de proceskosten.
Verzoekers hebben op 7 december 2020 bij het Werkplein een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. In het bestreden besluit heeft het college deze aanvraag afgewezen. Verzoekers wordt tegengeworpen dat verzoeker heeft geweigerd om de aangepaste werkzaamheden uit te voeren die zijn werkgever heeft aangeboden, waardoor hij is uitgesloten van het recht op bijstand. Het Werkplein heeft in verzoekers omstandigheden geen aanleiding gezien om een uitzondering te maken door toch bijstand te verlenen.
Toetsingskader voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Beoordeling spoedeisend belang
3. Bij brief van 25 januari 2021 heeft de griffier van deze rechtbank verzoekers gevraagd om een nadere onderbouwing van het spoedeisend belang . Uit de door verzoekers bij brief van 1 februari 2021 overgelegde stukken, die zien op de beperkte inkomsten van verzoekers en diverse schulden, concludeert de voorzieningenrechter dat sprake is van een spoedeisendheid belang in deze procedure. Het Werkplein heeft dit belang overigens ook niet betwist.
Relevante wettelijke bepalingen
4. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet heeft geen recht op bijstand degene die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voorzover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Standpunt verzoekers
5. Volgens verzoekers is geen sprake van werkstaking in de zin van de wet, omdat verzoeker wegens ziekte niet in staat is om te werken. Uit de door het Werkplein aangehaalde uitspraken van de kantonrechter en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgt niet dat hij wel kan werken. Verzoekers stellen verder dat het UWV geen beslissende stem heeft over arbeidsongeschiktheid, nu het slechts adviezen geeft en de rechter hierover beslist. Zou verzoeker al tekort zijn geschoten in zijn verplichtingen op grond van de Participatiewet, dan had het Werkplein moeten volstaan met het opleggen van een maatregel. Het Werkplein miskent verder dat verzoeker ook bijstand heeft aangevraagd voor zijn partner, en dat het UWV hem voor 50% arbeidsongeschikt heeft geacht, aldus verzoekers.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Niet in geschil is dat verzoeker heeft geweigerd om door zijn werkgever aangeboden arbeid te verrichten nadat hij zich ziek heeft gemeld, en dat het UWV die arbeid als passend heeft aangemerkt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verzoekers daarom zijn uitgesloten van het recht op bijstand.
7. Verzoekers stellen weliswaar dat verzoeker de door zijn werkgever aangeboden arbeid niet kan verrichten wegens ziekte, maar in het door het UWV afgegeven deskundigenoordeel is anders bepaald. De enkele niet onderbouwde stelling van verzoeker is onvoldoende om niet van dit deskundigenoordeel uit te gaan. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het Werkplein terecht heeft geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d, van de Participatiewet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wet werk en bijstand, de voorganger van de Participatiewet, is opgenomen dat werkstaking of uitsluiting van het werk voor de bijstandsverlening een uitsluitingsgrond dient op te leveren, omdat het verlenen van bijstand aan degenen die rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn bij een dergelijk arbeidsconflict zou neerkomen op een ongewenste beïnvloeding door de overheid van dat conflict (TK 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 44). In dit verband neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat is gesteld noch gebleken dat verzoekers arbeidsovereenkomst inmiddels niet meer van kracht is. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het Werkplein dan ook terecht besloten dat verzoekers moeten worden uitgesloten van het recht op bijstand.
8. Verzoekers (subsidiaire) standpunt dat het Werkplein had moeten volstaan met het opleggen van een maatregel kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd. Een maatregel kan namelijk pas worden opgelegd nadat het recht op bijstand is vastgesteld, maar daarvan is in het geval van verzoekers geen sprake. De stellingen dat het Werkplein miskent dat verzoeker ook bijstand heeft aangevraagd voor zijn partner, en dat het UWV hem voor 50% arbeidsongeschikt heeft geacht slagen voorshands evenmin. Het bestreden besluit is gericht aan zowel verzoeker als zijn partner en niet is onderbouwd noch is gebleken op grond waarvan verzoekster wél in aanmerking zou komen voor een bijstandsuitkering. Verder is artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet imperatief geformuleerd, en geeft geen ruimte om rekening te houden met genoemde omstandigheden.
9. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het Werkplein in de omstandigheden van verzoekers geen aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen die maken dat – ondanks dat geen recht bestaat op bijstand – tot bijstandverlening moet worden overgegaan. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019:3937) doen dringende redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Omdat artikel 16 van de Participatiewet een uitzonderingsbepaling is, ligt het op de weg van verzoekers om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Met wat verzoekers aanvoeren zijn zij hier naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd.
Conclusie
10. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat verzoekers zijn uitgesloten van het recht op bijstand. Naar verwachting van de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom standhouden na heroverweging in bezwaar.
11. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 18 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.