ECLI:NL:RBZWB:2021:6701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
C/02/388078 JE RK 21-1554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Van Ginkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [roepnaam minderjarige]. De kinderrechter betreurt het dat de gecertificeerde instelling (GI) niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, ondanks meerdere pogingen om contact te leggen. De kinderrechter heeft geen actuele informatie van de GI ontvangen, wat ook als een gemis wordt ervaren. De zaak betreft de ouders van [roepnaam minderjarige], die onder toezicht zijn gesteld en waarbij zorgen zijn over hun opvoedvaardigheden en de stabiliteit van hun relatie. De ouders hebben geen hulp geaccepteerd voor hun problemen, wat leidt tot ernstige zorgen over de zorg en veiligheid van de minderjarige.

De kinderrechter heeft eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, en de GI heeft verzocht om deze machtiging te verlengen tot 21 mei 2022. De ouders zijn het niet eens met de uithuisplaatsing en hebben verweer gevoerd, maar de kinderrechter oordeelt dat de zorgen over de ouders en de situatie van [roepnaam minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De ouders zijn inmiddels uit elkaar, wat de situatie verder complicaties met zich meebrengt. De kinderrechter benadrukt dat er haast gemaakt moet worden met de perspectiefbepaling van [roepnaam minderjarige] en dat de GI moet zorgen voor de benodigde hulpverlening aan de ouders.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, met de nadruk op het belang van de verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 29 december 2021. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/388078 / JE RK 21-1554
Datum uitspraak: 15 december 2021

Nadere beschikking verlenging machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [roepnaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [X] ,
beide ouders worden bijgestaan door mr. G. Demir, advocaat te Gilze.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 16 augustus 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- het schrijven van de GI van 27 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 29 november 2021 en op 9 december 2021;
- de e-mailberichten van de vader van 7, 8, 9, 12 december 2021.
Op 15 december 2021 heeft de kinderrechter het verzoek met gesloten deuren mondeling nader behandeld
Verschenen zijn:
- de vader,
- de advocaat van de ouders.
Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn niet verschenen:
- de moeder,
- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 juni 2021 is [roepnaam minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 mei 2022. Ook is bij deze beschikking een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 21 augustus 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 augustus 2021 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 december 2021. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
[roepnaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

Het aangehouden verzoek

Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] van 21 december 2021 tot 21 mei 2022.

Het standpunt van de verzoekster

Samengevat schrijft de GI in de brief van 27 oktober 2021 het volgende. Er is een intensieve begeleide omgangsregeling tussen de ouders en [roepnaam minderjarige] van een uur in de week. De ouders hebben geen hulp geaccepteerd voor hun individuele- en relatieproblematiek. Er zijn zorgen over de instabiele relatie tussen de ouders. Ook zijn er ernstige zorgen over of zij wel in staat zijn om [roepnaam minderjarige] de basale zorg en veiligheid te bieden die een baby nodig heeft. Bij de moeder lijkt er sprake te zijn van een kwetsbare persoonlijkheid die zich kenmerkt door emotieregulatie-problematiek, een instabiel zelfbeeld en een licht verstandelijke beperking. Bij de vader lijkt er ook sprake te zijn van emotieregulatie-problematiek. De oma (vaderszijde) heeft aan de jeugdzorgwerker verteld dat zij ernstige signalen ziet van huiselijk geweld tussen de ouders en dat er zich zorgwekkende situaties hebben voorgedaan. Daarnaast heeft de woningbouwvereniging in september 2021 bij de GI gemeld dat de achtertuin van de ouders zwaar vervuild is, dat er een wietplant was en dat meerdere buren vanuit het perceel van de ouders overlast hebben van muizen.
De GI geeft aan de ene kant aan dat de mogelijkheid van een netwerkplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de opa en oma (vaderszijde) zal worden onderzocht als is vastgesteld dat het perspectief van [roepnaam minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. Aan de andere kant stelt de GI ook dat terugplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de ouders niet meer tot de mogelijkheden behoort en dat de aanvaardbare termijn voor [roepnaam minderjarige] is verstreken. [roepnaam minderjarige] zou bij terugplaatsing bij de ouders compleet op zichzelf aangewezen zijn en dat kan voor een baby catastrofale gevolgen hebben.

De standpunten van de belanghebbenden

Namens de ouders is tijdens de mondelinge behandeling verzocht om afwijzing van het verzoek van de GI. De ouders zijn het niet eens met het feit dat [roepnaam minderjarige] uit huis is geplaatst. De ouders voeren ook nu verweer hoewel zij weten dat de omstandigheden hiervoor ongunstig zijn. Het is kwalijk dat de GI niet aanwezig is bij de mondelinge behandeling. Ook is het onacceptabel dat de GI geen verslag heeft ingediend met een weergave van de actuele stand van zaken. De GI heeft haar brief van 27 oktober 2021 niet naar de advocaat opgestuurd. De ouders gingen daarnaast eerder samen naar de omgangsmomenten met [roepnaam minderjarige] . Op dit moment hebben de ouders [roepnaam minderjarige] echter al twee maanden niet gezien en dat is heel erg. De GI heeft niet onderbouwd waarom de ouders hem niet mogen of kunnen zien. Het lijkt erop dat de GI geen tijd heeft om de omgangsmomenten te begeleiden. Daarnaast was door de GI aangegeven dat de mogelijkheid van een netwerkplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de grootouders (vaderszijde) onderzocht zou worden. De vader heeft hier echter nog niets over gehoord. De GI zet geen enkele stap. Er hoort een duidelijk plan te zijn vanuit de GI. Zo’n plan ontbreekt.
Tijdens het hoger beroep is door het gerechtshof aangegeven dat de aanvaardbare termijn voor [roepnaam minderjarige] om in onzekerheid te verblijven over zijn toekomstperspectief heel kort is vanwege zijn jonge leeftijd. Er kan gesproken worden over ‘a point of no return’. Het is daarom noodzakelijk dat de GI duidelijkheid verschaft aan de ouders over wat zij moeten doen om een thuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] mogelijk te maken. De vader geeft aan dat hij nu ook het gezag heeft over [roepnaam minderjarige] . Hij moet dus als volwaardig ouder worden gezien en de mogelijkheid van plaatsing van [roepnaam minderjarige] bij hem moet dus ook nauwkeurig worden onderzocht. De vader zou daarnaast graag willen dat wordt gekeken welke hulp hij nodig heeft. Wat ten opzichte van de vorige mondelinge behandeling is veranderd is dat de ouders toen nog een latrelatie hadden en nu uit elkaar zijn. De GI geeft ook aan dat de vader de stabielere factor is. Voor de moeder is al een eerste afspraak bij de GGZ gepland. Vanuit de moeder lijkt er wel minder meegewerkt te worden met Amarant. De ouders moeten zelf op zoek naar hulp. De ouders hebben het CJG om hulp gevraagd. Het CJG heeft echter aangegeven dat het niet de passende organisatie is om de ouders te helpen. De vader heeft vanuit zijn emoties en boosheid de vier voormelde e-mailberichten naar de rechtbank en de GI gestuurd. Het is niet de bedoeling dat de kinderrechter iets met deze e-mailberichten gaat doen. De vader ziet zijn eigen aandeel in de problematiek en weet dat hij geen passende keuzes heeft gemaakt met zijn e-mailberichten naar zowel de rechtbank alsook de GI.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de moeder en hij [roepnaam minderjarige] al bijna drie maanden niet hebben gezien. Het is onmenselijk dat de omgangsregeling niet wordt nagekomen. De ouders zouden [roepnaam minderjarige] eigenlijk elke week een uur onder begeleiding mogen zien. De omgang is gestopt vanaf het moment waarop de vaste jeugdzorgwerker niet meer bij de GI werkbaar was. Daarna heeft een andere jeugdzorgwerker zich ook teruggetrokken. Op dit moment is er geen jeugdzorgwerker bij de ouders betrokken. De vader begrijpt wel dat het verzoek zal worden toegewezen. Van de vader mag [roepnaam minderjarige] bij zijn grootouders, vaderszijde, worden geplaatst, als thuisplaatsing bij een ouder niet meer mogelijk is. De moeder accepteert de hulp van Amarant een GGZ, zij heeft al een afspraak met GGZ gepland.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Gezien de aard van deze zaak en de houding van de ouders daarin had de kinderrechter het wenselijk gevonden dat de GI heden bij de nadere mondelinge behandeling vertegenwoordigd zou zijn geweest. Dat zij zonder bericht niet is verschenen wordt dan ook betreurd. Bij het begin van de mondelinge behandeling heeft de griffier nog geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met de GI. Dat is ondanks meerdere pogingen daartoe niet gelukt. De kinderrechter heeft daarnaast geen actuele informatie van de GI ontvangen, zoals door was verzocht in de voornoemde beschikking van 16 augustus 2021. Ook dit wordt betreurd.
De kinderrechter is van oordeel dat de zorgen die in de beschikking van 16 augustus 2021 zijn beschreven nu nog steeds aanwezig zijn. Niet is gebleken dat de ernstige zorgen van toen op verschillende levensgebieden thans zijn afgenomen. Beide ouders hebben individuele problematiek. Inmiddels is wel duidelijk dat de ouders niet meer samen zijn. Dit is echter pas zeer kort het geval en onduidelijk is of dit blijvend is en of de ouders nu wel samen kunnen werken in het belang van [roepnaam minderjarige] is nog maar de vraag. Nu de ouders niet meer samen zijn wordt niet uitgesloten dat het huiselijk geweld is verminderd. Wel blijft het probleem van een vervuild huis, zoals gemeld door de woningbouwvereniging. De ouders hebben nog steeds geen adequate hulpverlening. Namens de moeder is bij de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich inmiddels voor hulpverlening heeft aangemeld bij GGZ. Deze aanmelding is door de vader bevestigd. Bij de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven inmiddels zelf ook bereid te zijn om hulpverlening te accepteren. De GI dient dit op te pakken en te bewerkstelligen dat de ouders, nu zij daartoe bereid zijn, de gewenste hulpverlening krijgen. Pas na de hulpverleningstrajecten zal er zicht worden verkregen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Pas dan kan worden beoordeeld op [roepnaam minderjarige] geplaatst kan worden bij (een van) de ouders. Daarnaast heeft de GI de mogelijkheid om te onderzoeken of hij geplaatst kan worden bij de grootouders van vaderszijde; deze optie is echter alleen dan aan de orde als thuisplaatsing bij (een van) de ouders niet mogelijk is of als een tussentijdse oplossing. Ten slotte dient er haast te worden gemaakt met de perspectiefbepaling van [roepnaam minderjarige] .
Gezien het vorenstaande is het oordeel dat er nog steeds een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [roepnaam minderjarige] . Het resterende deel van het verzoek dient dan ook te worden toegewezen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Ten overvloede wordt aan de GI meegegeven dat de vader bij de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de ouders [roepnaam minderjarige] al drie maanden niet hebben gezien. Volgens de vader kan het best zijn dat de reden daarvan is dat de vaste jeugdzorgwerker is uitgevallen. [roepnaam minderjarige] heeft recht op omgang met zijn beide ouders. Volgens de regeling is dat een uur per week, begeleid. Deze regeling is, zeker gezien de zeer jonge leeftijd van [roepnaam minderjarige] , aan de magere kant. Aan de GI wordt dringend verzocht om de opvang te herstarten of in ieder geval aan de ouders uit te leggen waarom die omgang op dit moment niet mogelijk is.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 december 2021 tot 21 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Van Ginkel, als griffier.
De schriftelijk uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch