ECLI:NL:RBZWB:2021:670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
20/16 WET
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift door de burgemeester van Waalwijk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en de burgemeester van de gemeente Waalwijk. Eiseres had een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de burgemeester, waarin haar bezwaar tegen een eerdere beslissing niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak begon met een boete die aan eiseres was opgelegd vanwege overtredingen van de Drank- en Horecawet. Eiser, die als woordvoerder van eiseres optrad, werd door de commissie Bezwaarschriften geweigerd als vertegenwoordiger, wat leidde tot de procedure. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de commissie om eiser als vertegenwoordiger toe te laten, een publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat de burgemeester ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de commissie op om alsnog een beslissing te nemen op de bezwaarschriften. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/16 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres, en

[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
tezamen eisers,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk (de burgemeester), verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 27 september 2019 heeft de secretaris van de commissie Bezwaarschriften (de commissie) aan eiseres meegedeeld dat de behandeling van haar bezwaarschrift op de hoorzitting van 19 september 2019 is aangehouden, omdat de commissie van mening is dat eiser niet als haar woordvoerder of vertegenwoordiger kan optreden.
In het besluit van 4 december 2019 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eisers tegen de brief van 27 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 januari 2021
,tegelijkertijd met het beroep van eiseres met zaaknummer 19/6038. Hierbij waren aanwezig eiser, gemachtigde van eisers en [vertegenwoordiger eiseres] namens eiseres en mr. R.G.L. van de Ven en [vertegenwoordiger vwr] namens de burgemeester.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Met het besluit van 21 mei 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk aan eiseres een boete van € 1.360,- opgelegd, omdat in haar horecabedrijf aan de [adres] in [plaatsnaam] tijdens een controle op de leeftijdsgrenzen overtreding van de verbodsbepaling van artikel 20 van de Drank- en Horecawet is gebleken.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 19 september 2019 is er een hoorzitting geweest. Daarbij was onder meer eiser aanwezig als woordvoerder voor eiseres. Tijdens die hoorzitting heeft de commissie besloten de zaak aan te houden, omdat volgens haar eiser niet toelaatbaar is als vertegenwoordiger van eiseres.
Bij brief van 27 september 2019 heeft de commissie aan eiseres meegedeeld dat de behandeling van haar bezwaarschrift tijdens de hoorzitting op 19 september 2019 is aangehouden. De commissie is van mening dat eiser niet als woordvoerder of vertegenwoordiger van eiseres kan optreden, omdat hij lid is van de gemeenteraad van Waalwijk. In verband hiermee heeft de burgemeester laten weten dat hij aan een externe deskundige advies zal vragen over de toelaatbaarheid van een raadslid als gemachtigde van een bezwaarmaker bij de commissie. Omdat dat enige tijd zal vergen is eiseres gevraagd naar haar voorkeur voor verdere afhandeling van het bezwaar.
Eisers hebben bij brieven van 7 en 10 oktober 2019 bij de burgemeester bezwaar gemaakt tegen de brief van 27 september 2019. Eisers hebben die bezwaren bij brieven van
23 oktober 2019 ingetrokken.
Bij brieven van 23 en 28 oktober 2019 hebben eisers bij de commissie bezwaar ingesteld tegen de brief van 27 september 2019.
Met het besluit op bezwaar van 21 november 2019 heeft de burgemeester het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 21 mei 2019 ongegrond verklaard. Dit geschil is onderwerp in het beroep met zaaknummer 19/6038.
Op 29 november 2019 heeft de commissie de bezwaarschriften van eisers doorgestuurd aan de burgemeester. De commissie acht zich niet bevoegd om te beslissen op de bezwaren van eisers.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester de bezwaren van eisers tegen de brief van
27 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De burgemeester stelt dat de bevoegdheid van artikel 2:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noch in de wet, de Verordening commissie Bezwaarschriften 2007, noch anderszins is toegekend of overgedragen aan de commissie. De commissie is dan ook niet bevoegd een besluit te nemen op grond van artikel 2:2 van de Awb, noch om te beslissen op eisers bezwaren tegen een besluit op grond van dat artikel. De burgemeester is daarom van mening dat de commissie de bezwaarschriften van eisers terecht aan hem heeft doorgezonden. De burgemeester stelt voorts dat er geen expliciet besluit is genomen op grond van artikel 2:2 van de Awb. De commissie heeft eiseres in de brief van 27 september 2019 slechts gevraagd naar haar voorkeur voor wat betreft de afhandeling van haar bezwaarschrift, in afwachting van het advies dat de burgemeester heeft gevraagd. De burgemeester stelt dat die brief dan ook niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Uit deze brief vloeien geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen voort en ook is niet beoogd zo’n rechtsgevolg tot stand te brengen. Verder heeft de commissie geen bestuursrechtelijke bevoegdheden en pretendeert die ook niet uit te oefenen. Nu de bezwaren van eisers niet zijn gericht tegen een besluit stelt de burgemeester die terecht niet-ontvankelijk te hebben verklaard.
3.
Beroepsgronden
Eisers hebben in beroep samengevat aangevoerd dat de commissie wel degelijk een besluit heeft genomen waarbij eiser is geweigerd als vertegenwoordiger van eiseres en daarbij is ten onrechte artikel 2:2 van de Awb niet in acht genomen. Eiser heeft zich door die weigering in zijn goede eer en naam aangetast gevoeld en heeft zich gedwongen gezien om zich als gemachtigde van eiseres terug te trekken. Eiseres heeft zich gedwongen gezien om een ander te vragen als haar gemachtigde wat kosten met zich mee heeft gebracht. Als zij die keuze niet had gemaakt dan had de zaak onnodig lang voortgesleept. Dat het besluit van 27 september 2019 wellicht onbevoegd is genomen, betekent niet dat de commissie daarmee niet heeft gepretendeerd dat zij die bevoegdheid wel had. Voorts stellen eisers voorafgaande aan het bestreden besluit ten onrechte niet te zijn gehoord door de burgemeester.
4.
Verweer
De burgemeester stelt dat de brief waartegen bezwaar is gemaakt afkomstig is van de commissie, zodat hoe dan ook niet kan worden gesproken van een door hem genomen besluit. Bovendien is er geen sprake van een besluit in de zin van de Awb – bevoegd of onbevoegd genomen -, niet van de burgemeester noch van de commissie. De burgemeester stelt eisers’ bezwaar dan ook terecht kennelijk niet-ontvankelijk te hebben verklaard en eisers niet te hebben gehoord.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de burgemeester de bezwaren van eisers tegen de brief van 27 september 2019 op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De burgemeester heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief volgens hem geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is een bestuursorgaan een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6.4, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Niet ter discussie staat dat de commissie een bestuursorgaan is. [1]
De rechtbank stelt vast dat de voorzitter van de commissie eiser op de hoorzitting van
19 september 2019 heeft geweigerd als woordvoerder/gemachtigde van eiseres. De weigering van de commissie had naar het oordeel van de rechtbank niet alleen het feitelijke gevolg dat de hoorzitting geen doorgang kon vinden, maar de weigering had ook een publiekrechtelijk rechtsgevolg in de positie van eiser en zijn mogelijkheden om op te treden als gemachtigde/woordvoerder voor eiseres. Er is dus sprake van een rechtshandeling van publiekrechtelijke aard. De beslissing is door de commissie bij brief van 27 september 2019 op schrift gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 27 september 2019 van de commissie daarom een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Dat in het besluit van 27 september 2019 geen definitieve beslissing wordt genomen over de positie van eiser als gemachtigde of woordvoerder van eiseres in de toekomst, verandert niets aan het feit dat het besluit om eiser tijdelijk te weigeren als gemachtigde of woordvoerder van eiseres al een publiekrechtelijke rechtshandeling is.
De rechtbank merkt daarbij op dat de vraag of met een handeling een rechtsgevolg is beoogd en het al dan niet om een besluit gaat, moet worden onderscheiden van de vraag of degene die de handeling heeft verricht bevoegd was dat besluit te nemen. Een gepretendeerde bevoegdheid of het geheel ontbreken van een bevoegdheid staan er niet aan in de weg dat sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb. [2]
De rechtbank is overigens voorshands van mening dat de commissie zijn eigen orde kan bepalen en de bevoegdheid heeft om een gemachtigde te weigeren op de hoorzitting, ook al wordt in artikel 7:13 van de Awb of in de Verordening commissie Bezwaarschriften 2007 deze bevoegdheid niet uitdrukkelijk genoemd. De commissie zal de vraag moeten beantwoorden of er sprake is van strijd met artikel 15 van de Gemeentewet en vervolgens of de schending van dit artikel kan leiden tot ernstige bezwaren in de zin van artikel 2:2 van de Awb.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bezwaarschriften tegen het besluit van
27 september 2019 zijn ingediend bij het juiste bestuursorgaan, namelijk het bestuursorgaan (de commissie) dat het primaire besluit heeft genomen. De commissie heeft de bezwaarschriften ten onrechte doorgestuurd naar de burgemeester. De burgemeester is niet bevoegd om een beslissing op de bezwaarschriften te nemen.
6.
Conclusie
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De commissie zal alsnog een beslissing op de bezwaarschriften moeten nemen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de burgemeester aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De burgemeester wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.