ECLI:NL:RBZWB:2021:6687

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake NOW-subsidie

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 mei 2021, dat betrekking had op de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). Na een wijziging van het bestreden besluit op 23 november 2021 door de minister, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken. Verzoekster heeft vervolgens verzocht om de minister te veroordelen in de proceskosten.

De minister heeft in zijn brief van 26 november 2021 aangegeven dat de gemachtigde pas in de beroepsprocedure betrokken is en dat alleen de kosten van beroep voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 748,--. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de minister het griffierecht van € 360,-- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2639 NOW
uitspraak van 29 december 2021 van de meervoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. M.T. Tissink,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 mei 2021 (bestreden besluit) inzake de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1).
Bij besluit van 23 november 2021 heeft de minister het bestreden besluit gewijzigd.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft in zijn brief van 26 november 2021 opgemerkt dat de gemachtigde pas in de beroepsprocedure betrokken is. Daarom is de minister van mening dat alleen de kosten van beroep voor vergoeding in aanmerking komen. Verder heeft de minister gesteld het griffierecht te zullen vergoeden na de uitspraak van de rechtbank.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit 23 november 2021 dat de minister aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-- en een wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de minister op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 360,-- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 29 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.