Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewetuitkering ontvangen, maar het UWV beëindigde deze uitkering per 23 maart 2020. Eiseres ontving het primaire besluit op 29 april 2020, nadat zij eerder geen kennis had genomen van het besluit dat op 19 maart 2020 was verzonden. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de beëindiging van de uitkering niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij het primaire besluit niet had ontvangen en dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Tijdens de zitting op 7 januari 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij geen afhaalbericht had ontvangen van PostNL. Het UWV daarentegen stelde dat het primaire besluit aangetekend was verzonden en dat de bezorging niet was gelukt. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit niet in werking was getreden, omdat het niet op de voorgeschreven manier aan eiseres was bekendgemaakt. Hierdoor was de bezwaartermijn niet overschreden en was het beroep van eiseres gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.068,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.