In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Terneuzen. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde vastgesteld op € 189.000,- voor het kalenderjaar 2019. De belanghebbende, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling en vond de waarde te hoog. In de uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2019 verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep instelde. De zitting vond plaats op 12 november 2021 in Middelburg, waar de belanghebbende werd bijgestaan door een kantoorgenoot en de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door een taxateur.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wettelijke bepalingen en het toetsingskader. De waarde van de woning werd vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen werden vergeleken. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de onderhoudstoestand van de woning en de ligging nabij een school, en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.