ECLI:NL:RBZWB:2021:665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling van griffierecht en ontbreken van besluit

Op 17 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had op 3 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst, maar dit bezwaar werd door de Belastingdienst als beroepschrift aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank ontving het beroepschrift op 28 oktober 2020.

De rechtbank constateerde dat de eiser niet had voldaan aan de verplichting tot betaling van griffierecht en het indienen van een kopie van het besluit waartegen beroep werd ingesteld. Eiser was herhaaldelijk gewezen op deze verplichtingen, maar heeft geen betaling gedaan en geen kopie van het besluit ingediend. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift en de verplichting tot betaling van griffierecht regelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Eiser heeft de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9217 KINDER

uitspraak van 17 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 3 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen.
De Belastingdienst heeft het bezwaarschrift van 3 augustus 2020 (bij de Belastingdienst ontvangen op 9 september 2020) aangemerkt als een beroepschrift en deze bij brief van 27 oktober 2020 doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 28 oktober 2020 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 30 november 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiser is vervolgens medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Tevens is eiser bij brief van 4 november 2020 gewezen op de verplichting tot het indienen van een kopie van het besluit waarop het geschil betrekking heeft. Bij aangetekende brief van 29 december 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. Eiser is vervolgens verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brief alsnog een kopie van het besluit toe te sturen. Eiser is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht en een kopie van het besluit niet binnen de gestelde termijnen zijn ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, tweede lid, 6:6, aanhef en onder a, 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 17 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.