Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Sarrari, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 augustus 2020 van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser was eerder werkzaam als vrachtwagenchauffeur en was uitgevallen door nek- en hartklachten. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 2 december 2021, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder de medische beoordeling door verzekeringsartsen van het UWV. Deze artsen concludeerden dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. Eiser voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen alle relevante medische informatie hadden meegenomen in hun beoordeling.
De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 24 februari 2020 een juiste weergave was van eisers belastbaarheid. Eiser had geen onderbouwing voor zijn stelling dat hij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend waren voor eiser. Aangezien eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.