ECLI:NL:RBZWB:2021:6625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10249
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J.W.C. Lipman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze per 13 februari 2020, omdat zij met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 12,78% als minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de door eiseres aangegeven klachten, waaronder pijnklachten na een busongeluk. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 oktober 2020, die de belastbaarheid van eiseres vaststelde, adequaat was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en kwam tot de conclusie dat deze functies medisch passend waren voor eiseres, ondanks haar klachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op basis van de inkomsten uit deze functies een mate van arbeidsongeschiktheid van 15,38% had, wat onvoldoende was voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft daarom de weigering van de WIA-uitkering door het UWV bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10249 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. S.J.W.C. Lipman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen per 13 februari 2020.
In het besluit van 9 november 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en mr. M. Reitsma namens het UWV.
1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als catering medewerkster bij de [naam stichting] op een arbeidsovereenkomst tot 1 februari 2018. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege een whiplash, hersenschudding en blijvende nek- en rechterarmklachten na een busongeluk waarbij zij inzittende van de bus was.
Het UWV heeft eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend. Omdat haar werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft laten zien is de ZW-uitkering langer dan 104 weken voortgezet.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiseres een WIA-uitkering geweigerd omdat zij per 13 februari 2020 met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 12,78%, minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 13 februari 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiseres gezien op zijn spreekuur van 30 januari 2020 en het dossier bestudeerd. Hij heeft op 3 september 2020 gerapporteerd dat eiseres zich op 19 juni 2017 arbeidsongeschikt meldde wegens klachten na een busongeval. [naam verzekeringsarts] constateert dat er sprake van een persisterend klachtenpatroon in het gebruik van vooral de rechter dominante arm. Nadere diagnostiek liet geen chirurgische of neurologische afwijkingen zien.
Wel werd er gesproken van whiplash bij het busongeval. De rechtszaak loopt nog. Er is verschraling van dagelijkse activiteiten door haar pijnklachten. Het devies in de behandeling blijft: geleidelijk belastbaarheid van spieren verbeteren middels oefeningen, en houdingsoefeningen. Chronische pijnklachten zijn binnen het biopsychosociaal model uitgelegd, maar eiseres blijft klachtengericht. Psychosomatische fysiotherapie en ACT therapie zijn nog behandelmogelijkheden. Eiseres heeft pijnmedicatie met de nodige bijwerkingen. Op het psychische vlak wordt na de behandeling een positieve GAF score afgegeven.
De relatie ziekte, beperking en handicap is niet geheel duidelijk. Er is wel voldoende consistentie en plausibiliteit om uit te gaan van voldoende objectieve gegevens en verminderde functionele mogelijkheden. Deze zijn geformuleerd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 april 2020 (geldend vanaf 13 december 2019) om arbeidsdeskundig onderzoek mogelijk te maken. In deze lijst wordt in voldoende mate rekening gehouden met het geconstateerde beeld enerzijds en de geobjectiveerde
afwijking anderzijds. Volgens [naam verzekeringsarts] zou teveel beperkingen aangeven ook in het licht van de na te streven activering juist een anti revaliderend effect hebben. De inschatting van mogelijkheden op grond van de medische bevindingen komt bij ziektebeelden als fibromyalgie, whiplash et cetera, vaak niet overeen met de beperkingen die iemand zelf ervaart. Er bestaat medisch geen reden vast te stellen dat eiseres door te bewegen, schade veroorzaakt aan haar lichaam, of aan de rechter arm-schouder-nek. Zo worden beperkte mogelijkheden gesteld ten aanzien van het persoonlijk functioneren en te zwaar fysiek werk. Op de
andere gebieden zijn normale functionele mogelijkheden. De verzekeringsarts verwacht dat de medische situatie op de lange termijn in belangrijke mate zal verbeteren. Behandelingen als psychosomatische fysiotherapie en ACT therapie kunnen hier een betekenis in hebben.
De functionele mogelijkheden zullen volgens [naam verzekeringsarts] op de lange termijn in belangrijke mate toenemen en hij heeft een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende jaar of het daarop volgende jaar.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder brieven van revalidatiearts [naam revalidatiearts] van 13 maart 2019, 24 februari 2019, 25 oktober 2018, 6 september 2018, 25 juli 2018 en 19 april 2018, naast een brief van neuroloog [naam neuroloog] van 21 februari 2018 en de door de huisarts van eiseres, [naam huisarts] , verstrekte journaalposten over 2020. Verder heeft de verzekeringsarts b&b deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 28 september 2020. [naam verzekeringsarts b&b] is van mening dat er sinds april 2020 pijnklachten van de linker schouder zijn ontstaan, door de huisarts geduid als surmenage. De datum in geding is echter 13 februari 2020 en de klachten van de linker schouder waren op die datum nog niet aan de orde. Bij de hoorzitting geeft eiseres aan dat haar klachten zijn toegenomen, zij kan niks meer. Ten tijde van het primaire spreekuur op 30 januari 2020 blijkt uit de rapportage van 7 april 2020 dat zij nog wel lichte dingen deed in het huishouden, zij het met beperkt gebruik van haar rechter arm. In huidig contact geeft zij aan eigenlijk alleen te zitten en liggen op de bank. Man en dochter doen alles in het huishouden. De huidige presentatie acht [naam verzekeringsarts b&b] dan ook niet representatief voor de situatie op de datum in geding. Zij ziet inmiddels een chronisch pijnsyndroom zonder onderliggende (voldoende) verklarende afwijkingen. Bij het persisteren van dergelijke klachten spelen andere factoren een rol, zoals ook uitgelegd door de revalidatiearts. Medisch gezien acht de verzekeringsarts b&b het teveel ontzien van de aangedane arm niet noodzakelijk en ook niet gunstig voor het beloop. Gedoseerd belasten is volgens haar het advies en de primaire verzekeringsarts heeft dat ook als uitgangspunt genomen. Tevens is er rekening gehouden met de bijwerkingen van haar medicatie met betrekking tot alertheid. Gelet op de afwezigheid van verklarende objectiveerbare afwijkingen in arm of nek ziet verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] onvoldoende medische gronden om meer medische beperkingen aan de orde te achten dan beschreven in de FML van 7 april 2020. Met name niet ten aanzien van het hand- en vingergebruik, omdat er geen onderliggende aandoening of afwijking is gebleken die het maken van diverse hand- en vingerbewegingen zou verhinderen. Wel ziet zij reden de toelichting bij het item frequent reiken aan te passen, gelet op de invulinstructie, waarbij in de toelichting de slechte zijde aangegeven dient te worden, in dit geval dient vermeld te worden dat rechts daarin beperkt is. Tevens wordt hiermee preventief de nietaangedane zijde ontzien ter voorkoming van overbelasting. Ook ziet zij reden, gelet op de aangegeven beperking bij tillen/dragen en het gegeven dat bij frequent lichte voorwerpen hanteren dit ook voorwerpen tot 5 kg betreft, daar eveneens een beperking aan te geven gelet op de hoge frequentie bij dit item.
De verzekeringsarts b&b ziet geen beperkingen in het psychisch functioneren. In bezwaar heeft eiseres noch gemachtigde gronden ingebracht met betrekking tot psychische klachten dan wel het psychisch functioneren van eiseres. Eiseres is volgens haar al enige tijd daarvoor niet meer onder behandeling en ten tijde van het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts gaf zij aan beter te slapen sinds de EMDR. Zij gaf geen specifieke psychische klachten aan en er werden geen aanwijzingen gezien bij het onderzoek voor psychopathologie.
De ontvangen informatie vermeldt tot slot in maart 2020 klachten van kaak en mond en later linker oor waarvoor zure oordruppels wegens otitis externa zijn voorgeschreven. Dit betreft een relatief onschuldige klacht met nauwelijks invloed op de belastbaarheid. Ook dit betreft de periode na datum in geding, maar zou ook anderszins niet hebben geleid tot aanvullende beperkingen in het functioneren. Dit geldt volgens de verzekeringsarts b&b ook voor de obstipatieklachten. Zij heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres met de wijziging als hiervoor aangegeven neergelegd in de FML van 7 oktober 2020.
4.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij last heeft van de klachten van de dominante rechterarm als gevolg van een busongeluk en een slijmbeursontsteking in de linkerarm. Verder heeft zij last van whiplashklachten, van slaap-, hoofdpijn- en concentratieklachten, naast vermoeidheid. Eiseres heeft daarbij gesteld volgens de revalidatiearts beperkt te zijn voor mobiliteit, zelfzorg, het huishouden, vrije tijdsbesteding en arbeid.
4.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder niet alleen de klachten van de rechterarm, maar ook vermoeidheidsklachten, met hoofdpijn-, concentratie- en slaapklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden voor zover die zien op 13 februari 2020, de datum hier in geding.
Eiseres heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die is aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie van huisarts [naam huisarts] , neuroloog [naam neuroloog] en revalidatiearts [naam revalidatiearts] nadrukkelijk door de verzekeringsarts b&b in haar afwegingen is betrokken en dat zij daarmee rekening houdend is gekomen tot haar conclusies en de bijbehorende FML van 7 oktober 2020.
Niet gebleken is dat in die FML de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker intern transport (Sbc-code 111220), monteur printplaten (Sbc-code 267050) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat zij niet in staat is arbeid te verrichten.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 17 april 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 15,38%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 13 februari 2020.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 23 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.