ECLI:NL:RBZWB:2021:6619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_5054 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.G.M. de Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs en opleggen medisch onderzoek naar rijgeschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 26 oktober 2021 besloten dat verzoekster zich moest onderwerpen aan een medisch onderzoek naar haar geschiktheid om te rijden, en had de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L.P. Kabel, voerde aan dat er geen duidelijke aanwijzingen waren voor een gebrek aan rijvaardigheid en dat het CBR niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor schorsing van haar rijbewijs.

Tijdens de zitting op 15 december 2021 in Middelburg, waar verzoekster aanwezig was, werd het standpunt van het CBR toegelicht. Het CBR stelde dat er aanwijzingen waren dat verzoekster geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneerde, onderbouwd door meldingen van incidenten op de weg en een mededeling van 9 september 2021. Verzoekster betwistte deze aanwijzingen en verwees naar een rapport van het Maasstad Ziekenhuis, waaruit bleek dat er geen relevante afwijkingen waren gevonden.

De voorzieningenrechter overwoog dat bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening een belangenafweging moet plaatsvinden. De rechter concludeerde dat het CBR op goede gronden had besloten tot schorsing van het rijbewijs, gezien de meldingen van incidenten en de medische situatie van verzoekster. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij het belang van verkeersveiligheid zwaarder woog dan het individuele belang van verzoekster bij het behouden van haar rijbewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5054 WVW VV

uitspraak van 22 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. L.P. Kabel,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 oktober 2021 (bestreden besluit) van het CBR inzake het opleggen van een medisch onderzoek naar haar geschiktheid om te rijden en het schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 15 december 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het CBR heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A. Leer in ’t Veld.

Overwegingen

1.
Feiten
Aan verzoekster is een rijbewijs afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën AM (brommer), A (motor) en B (auto).
Op 9 september 2021 heeft het CBR de mededeling ontvangen van het vermoeden dat verzoekster niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën waarvoor het rijbewijs is afgegeven.
Bij het bestreden besluit heeft het CBR verzoekster deelname aan een onderzoek naar haar geschiktheid opgelegd en is de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster geschorst. Het CBR heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoekster geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of dat zij ernstige psychiatrische problemen heeft.
2.
Verzoek
Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat er bij haar niet is voldaan aan het criterium dat uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld in onder a tot en met i in de bijlage I, onder B, onderdeel I van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling). In het dossier heeft verzoekster geen medische verklaring aangetroffen waaruit dit blijkt. Aan de door haar overgelegde resultaten van het onderzoek in het Maasstad Ziekenhuis komt in dit verband veel gewicht toe. Verzoekster erkent dat zij als gevolg van de operaties die zij aan haar rug heeft gehad beperkt is in het lopen en kan zich erin vinden dat zij op dit punt medisch wordt onderzocht. Wel heeft verzoekster grote moeite met de vermelding in het bestreden besluit dat uit de politiesystemen is gebleken dat verzoekster in juli 2021 als bestuurder van een auto uit de bocht is gevlogen en dat zij in mei 2021 slingerend rijgedrag vertoonde. Ten aanzien van de schorsing van haar rijbewijs heeft verzoekster aangevoerd dat er bij haar geen sprake is van duidelijke aanwijzingen dat zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of dat zij ernstige psychiatrische problemen heeft. Uit het rapport van het Maasstad Ziekenhuis blijkt dat er na onderzoek op de bewuste dag geen relevante afwijkingen zijn gevonden. Tot slot heeft verzoekster verwezen naar meerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat het opleggen van een onderzoek niet automatisch betekent dat ook de geldigheid van een rijbewijs mag worden geschorst.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
Het bestreden besluit bestaat uit twee onderdelen: het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster om te rijden en de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs. Ter zitting is verklaard dat verzoekster zich in principe kan vinden in het opleggen van een onderzoek naar haar geschiktheid om te rijden, maar dat zij het niet eens is met de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs. Het onderhavige geding beperkt zich dan ook tot de vraag of het CBR terecht de geldigheid van verzoeksters rijbewijs heeft geschorst.
De voorzieningenrechter overweegt dat, om de geldigheid van het rijbewijs te kunnen schorsen, er ingevolge artikel 5 van de Regeling sprake moet zijn van duidelijke aanwijzingen dat een betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel dat zij ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
Ter zitting is namens het CBR medegedeeld dat met het rapport van het Maasstad Ziekenhuis voor het CBR afdoende is verklaard waarom verzoekster een verwarde indruk maakte toen zij werd aangetroffen door de politieagenten. Deze verwardheid vormt voor het CBR dan ook niet langer de duidelijke aanwijzing zoals hiervoor bedoeld.
Wel is er volgens het CBR nog sprake van een andere aanwijzing. Volgens CBR is er een duidelijke aanwijzing dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij lichamelijk niet goed functioneert. Daarbij heeft het CBR zich gebaseerd op de mededeling van 9 september 2021, waarin staat vermeld dat de rapporteurs zagen dat verzoekster met een wankelende pas liep. Het CBR ziet bovendien ondersteuning voor deze stelling in de erkenning door verzoekster van het feit dat zij beperkt is in het lopen en de door verzoekster overgelegde gegevens, waaronder een gehandicaptenparkeerkaart. Door de medisch adviseur van het CBR is vervolgens bevestigd dat er een noodzaak bestaat om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen, omdat er sprake is van vermoedelijk ernstige functiebeperkingen van de ledematen.
Door de combinatie van de hiervoor vermelde factoren stelt het CBR zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden op het standpunt dat er sprake is van een duidelijke aanwijzing zoals vereist. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat er in één jaar tijd drie meldingen bij de politie zijn binnengekomen van incidenten op de weg waarbij verzoekster betrokken was en dat deze gebeurtenissen op zich door verzoekster niet worden betwist.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het CBR terecht heeft besloten om de geldigheid van verzoeksters rijbewijs te schorsen tot uit nader onderzoek meer duidelijkheid is gekomen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om, zoals door verzoekster is verzocht, de schorsing van het rijbewijs, in afwachting van de resultaten van het onderzoek dat door het CBR is gelast, op te schorten. Verzoekster heeft ter zitting benadrukt dat zij het rijbewijs nodig heeft juist vanwege de beperking in het lopen. Verzoekster woont in een kleine gemeente, die moeilijk bereikbaar is met het openbaar vervoer, en heeft de auto onder meer nodig voor het vervoer van haar zoon en bezoek aan haar vader. Anderzijds is er het belang van de verkeersveiligheid, ter bescherming waarvan onder meer het onderzoek dat verzoekster moet ondergaan, in het leven is geroepen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster vanwege diverse persoonlijke omstandigheden wenst te beschikken over haar rijbewijs, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het belang van verzoekster te laten prevaleren boven het belang van de verkeersveiligheid. Voor de voorzieningenrechter weegt het algemene belang van de verkeersveiligheid zwaarder dan verzoeksters individuele belang bij de geldigheid van haar rijbewijs. Daar komt bij dat ter zitting namens het CBR is toegezegd dat de beslissing op bezwaar op zeer korte termijn zal worden genomen.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 22 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994:

Artikel 130, eerste lid:

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
4. In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste tweede, vierde en vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan.
5. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 131:
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:

Artikel 5, aanhef en onder c:
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de Wet geschiedt in de volgende gevallen:
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
Artikel 6:
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23, derde lid, onder b:
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II.
Bijlage B: Geschiktheid
Onderdeel I: Lichamelijke geschiktheid
a. bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;
b. wegraking / black-out;
c. hevige duizeligheid;
d. evenwichtsstoornis;
e. coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;
f. stoornis in het gebruik van één of meer ledematen;
g. duidelijk verminderd gezichtsvermogen;
h. betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden;
i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts:
–een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies;
–een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;
j. uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i.