ECLI:NL:RBZWB:2021:6617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die als timmerman heeft gewerkt, heeft een beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV, die hem een loongerelateerde WGA-uitkering had toegekend per 20 maart 2020. Eiser was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan door het UWV vastgesteld, en dat hij recht had op een volledige WIA-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming rekening heeft gehouden met de medische situatie van eiser, die sinds februari 2018 kampt met rug- en schouderklachten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de mate van arbeidsongeschiktheid die door het UWV was vastgesteld, en voerde aan dat zijn klachten niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 37,79% per 20 maart 2020 juist was en dat eiser terecht een WIA-uitkering in de klasse van 35 tot 80% was toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de toekenning van een volledige WIA-uitkering per 9 mei 2021 niet relevant was voor de beoordeling van de situatie per 20 maart 2020. De rechtbank heeft de beslissing van het UWV bevestigd en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10372 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M. Berkel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser een loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) toegekend per 20 maart 2020.
In het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als timmerman. Voor dat werk is hij op 23 februari 2018 uitgevallen vanwege rug- en schouderklachten.
Het UWV heeft eiser vervolgens een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 20 maart 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,26%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij voorgenomen besluit van 28 augustus 2020 heeft het UWV aangegeven het primaire besluit te wijzigen en te zullen weigeren eiser per 20 maart 2020 een WIA-uitkering toe te kennen omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Eiser heeft bij brief van 29 september 2020 bezwaar gemaakt tegen dit voorgenomen besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser wijzigt naar 37,79% per 20 maart 2020 zodat eiser een WIA-uitkering wordt toegekend per die datum.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 maart 2020 heeft vastgesteld op 37,79% en daarom eiser terecht een WIA-uitkering heeft toegekend per 20 maart 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 35 en 80%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiser gezien op het spreekuur van 6 maart 2018 en het dossier bestudeerd. De primaire arts heeft in de rapportage van 19 maart 2020 gesteld dat bij de eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWb) in mei 2019 sprake was van 100% arbeidsongeschiktheid op arbeidsdeskundige gronden.
Eiser werd op 6 maart 2020 gezien in het kader van de einde wachttijd WIA aanvraag en ziet zelf weinig tot geen mogelijkheden in arbeid.
Primaire arts [naam primaire arts] ziet beperkingen in de rugbewegingen met spieratrofie en een beperkte schouderfunctie. Zij concludeert tot medisch objectiveerbare stoornissen met klachten en belemmeringen, maar geen volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. [naam primaire arts] constateert wel beperkingen en de belangrijkste zijn volgens haar:
- geen grove trillingen op rug
- rugsparende arbeid (niet te zwaar tillen, buigen, torderen, frequent reiken)
- beperkingen voor traplopen, klimmen, lang staan en lopen
- beperkingen voor werken boven schouderhoogte en krachtige schroefbewegingen rechts
- werk in de nacht is beperkt
De primaire arts verwacht, gezien de door behandelaar geopperde behandeloptie, mogelijk verbetering van de belastbaarheid. Daarom zijn volgens haar de vastgestelde arbeidsbeperkingen vooralsnog niet duurzaam te noemen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 maart 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en de hoorzitting van 3 augustus 2020 bijgewoond. Zij is van mening dat eiser niet voldoet aan de criteria uit het Schattingsbesluit voor volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden (geen benutbare mogelijkheden).
Eiser meent op diverse items van de FML meer beperkt te zijn maar heeft dat standpunt niet met nieuwe medische feiten of gegevens onderbouwd.
In de FML komen beperkingen voor zwaardere rugbelastende activiteiten voor. Hiermee acht de verzekeringsarts b&b voldoende tegemoet gekomen aan het geobjectiveerde deel van het klachtenpatroon. Waar eiser subjectief meer klachten ervaart kan dat niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen.
Ten aanzien van de nek is de verzekeringsarts b&b uit informatie van de radioloog van januari 2019 duidelijk dat er enige degeneratieve afwijkingen zijn cervicaal, maar dat de afwijkingen vergeleken met augustus 2014 niet zijn toegenomen.
In de FML acht zij het maken van hoofdbewegingen beiderzijds met een beperking tot 30 graden voldoende beperkt. De verzekeringsarts b&b ziet geen nieuwe feiten of argumenten eiser op dit item meer beperkt te achten en geen reden eiser, zo dit in een functie noodzakelijk is, niet in staat te achten zittend op een draaistoel een groter aantal graden te overbruggen.
Voor de schouderklachten rechts acht [naam verzekeringsarts b&b] de beperkingen in de FML voor schroefbewegingen maken met hand en arm rechts en boven schouderhoogte actief zijn passend.
Psychisch ziet zij geen reden eiser te beperken, nu hij niet voor dergelijke klachten onder behandeling is en geen melding heeft gemaakt van dergelijke klachten. Een verminderd probleemoplossend vermogen, als ter hoorzitting gesteld, is niet te beschouwen als een gevolg van ziekte of gebrek.
De verzekeringsarts b&b acht de belastbaarheid op 20 maart 2020 met de FML van 19 maart 2020 juist verwoord.
4.3
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b 2] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de journaalposten van eisers huisarts [naam huisarts] van 9 september 2016 tot en met 13 oktober 2020, de brief van radioloog [naam radioloog] van 3 september 2020 en van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 5 oktober 2020. Verder heeft hij eiser gezien op de hoorzitting van 23 oktober 2020. De verzekeringsarts b&b kan eisers claim van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden niet volgen omdat eiser niet voldoet aan de criteria voor “geen benutbare mogelijkheden” in het Schattingsbesluit.
Uit eisers in de privé sfeer ontplooide activiteiten blijkt een zekere belastbaarheid en terecht heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser in principe belastbaar is.
In verband met de stelling dat eiser ernstige artrose aan de schouder en de nek heeft naast diverse rughernia’s, stelt de verzekeringsarts b&b dat er geen artrose van de schouders is. De röntgenfoto van de schouder laat geen ossale pathologie zien. De nek liet een onveranderd beeld zien (ten opzichte van 21 augustus 2014) van disci op deze niveaus. De knieën toonden slechts een geringe mediale gonartrose. De nek en knieën toonden dus slechts geringe slijtage verschijnselen. Er is wel forse slijtage casu quo degeneratieve veranderingen in de lage rug.
Met betrekking tot reiken stelt [verzekeringsarts b&b 2] dat een ruptuur van de rotatorenmanchet een veelvoorkomende aandoening is en dat het grootste deel van deze rupturen klein is en geen klachten geeft. Het meest komt deze scheur voor in de M. Supraspinatus, zoals ook bij eiser.
Eiser ervaart TOS achtige klachten, de verzekeringsarts b&b acht hem daarom meer beperkt voor reiken rechts en heeft dat gecorrigeerd in de FML. Voorts acht hij eiser in staat fysiek niet te zwaar te tillen/dragen, mits vlak voor het lichaam. Hij acht 5 kg meer passend en heeft dat in de FML aangepast.
Buigen geschiedt vooral uit de heupen met hulp van de bilspieren. [verzekeringsarts b&b 2] ziet geen medisch argument eiser hiervoor meer te beperken, maar wel voor frequent buigen.
Het torderen van de rug gebeurt op een niveau waar eiser geen afwijkingen heeft en voor duwen/trekken ziet hij geen medische argumenten eiser meer te beperken, als eiser de armen maar niet teveel heft/strekt.
Eiser kent een lumbale kanaalstenose. De klachten zijn meestal pijn/vermoeid gevoel in de benen bij lopen en staan. Bij zitten of voorover bukken zakken de klachten weer. Stilstaan helpt niet. De primaire arts vindt bij haar onderzoek dat de omvang van het linker bovenbeen en onderbeen duidelijk minder is dan rechts en dat de sensibiliteit links gestoord is. Dit kan goed passen bij de HNP L2-L3 en de kanaalstenose L3-L4 volgens [verzekeringsarts b&b 2] , die daarmee het lopen in rustig tempo 15 minuten mogelijk acht, maar wel als maximum.
Niet ziet hij waarom eiser verdeeld over een werkdag geen uur kan lopen of waarom trappenlopen in rustig tempo niet mogelijk is en eiser niet een opstapje op en af kan.
Voor zitten en zitten tijdens de werkdag is eiser licht beperkt geacht. Voor staan acht de verzekeringsarts b&b eiser beperkt tot maximaal 15 minuten, terwijl voor staan tijdens de werkdag niet meer beperkingen hoeven te worden aangenomen.
Voor gebogen/getordeerd en boven schouderhoogte actief zijn ziet [verzekeringsarts b&b 2] evenmin meer beperkingen. Hij verwacht dat een adequate behandeling dan wel een operatie aan de schouder en een eventueel aan de rug nog aanleiding kunnen geven tot afname van de beperkingen zodat hij arbeidsbeperkingen nog niet duurzaam kan noemen.
De beperkingen en belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts b&b in overeenstemming met zijn bevindingen gewijzigd en neergelegd in de FML van 5 november 2020.
4.4
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij last heeft van ernstige artrose aan de schouder en nek naast rughernia’s als gevolg van werk als timmerman. Zicht op verbetering is er niet, alleen verslechtering is te verwachten. Daarom acht eiser zich duurzaam arbeidsongeschikt. Zijn klachten stralen uit naar de vingers, dat blijkt uit het tijdens de hoorzitting op 23 oktober 2020 tot twee keer toe laten vallen van zijn koffie. Voor werk met zijn handen is eiser dan ook ongeschikt, dat wordt ten onrechte genegeerd door het UWV.
Zijn lage rugklachten zijn verslechterd. Dit komt volgens eiser door de uitpuilende tussenwervelschijven, de achillespeesruptuur, het verdwenen kraakbeen in de knie, de kanaalstenose, de atrofie in een bovenbeen en de peesklachten van de schouder.
De kracht in zijn benen neemt af met heftige pijnen, net als in de schouder. Injecties waren nodig voor pijn in de benen, maar die hebben al geen effect meer voor de schouders. Daarom gebruikt eiser Tramadol, maar daardoor kan hij geen auto meer rijden of werken met machines. Ook door de amytriptiline wordt hij slaperig, net als door de morfine die hij tegen de pijn gebruikt. Het UWV grijpt ten onrechte de operatie aan om te concluderen dat er kans op verbetering is, terwijl die operatie alleen is bedoeld om verslechtering tegen te gaan.
Eiser acht de vastgestelde FML onjuist want een rugflexie van 15°en latero flexie is voor hem nauwelijks mogelijk. Het UWV heeft ook de onderlinge samenhang van de klachten onvoldoende beoordeeld. Eiser heeft pijnlijke vingers (doofheid en tintelingen), maar dat is onvoldoende meegewogen, zo blijkt uit de FML. Door alle andere klachten die eiser heeft is ook het gebruik van een opstapje voor eiser niet mogelijk.
Daarnaast is ook zijn handelingstempo ten onrechte niet vertraagd geacht. Gelet op de invloed er van op de spieren had eiser ook voor kou en hitte beperkt moeten worden geacht.
De tastzin van de vingers is beperkter dan het UWV stelt, net als het reiken dat eiser nog kan.
Gelet op de hiervoor weergegeven beperkingen, naast de beperkingen die al wel in de FML waren opgenomen, acht eiser zich per 20 maart 2020 niet in staat de geduide functies te vervullen.
Ter zitting heeft eiser er nog op gewezen dat een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 9 mei 2021 er toe heeft geleid dat het UWV hem per die datum een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten heeft toegekend. Eiser heeft daarbij benadrukt dat de beperkingen op 9 mei 2021 ook al speelden op de datum hier in geding.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de rug- en schouderklachten, maar ook de vingerklachten van eiser en de (atrofie-)klachten aan de benen, naast de gestelde problemen als gevolg van de gebruikte medicatie. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Daarbij wijst de rechtbank er op dat eiser in bezwaar – ook in reactie op het voorgenomen besluit op zijn bezwaar – dezelfde gronden heeft aangevoerd. Die gronden zijn door verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b 2] nadrukkelijk in zijn afwegingen betrokken. Dat heeft geleid tot aanpassingen in de FML. De rechtbank heeft geen aanleiding te komen tot twijfel aan de afwegingen en conclusies van die verzekeringsarts b&b.
In beroep heeft eiser geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser weliswaar veel beperkingen ten onrechte niet of onvoldoende stelt te kunnen terugvinden in de FML, maar dat hij geen medische verklaring(en) heeft aangeleverd waarin die mening steun vindt.
De melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 9 mei 2021 heeft er toe geleid dat het UWV eiser heeft onderzocht. Daarbij is uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gebleken dat eiser per 9 mei 2021 meer beperkt moest worden geacht. Dat is vastgelegd in de FML van 5 juli 2021. Op basis van die forsere beperkingen bleken voor eiser bij arbeidskundig onderzoek geen functies te vinden die eiser nog kan vervullen per 9 mei 2021. Daarom heeft het UWV in het besluit van 29 juli 2021 eiser per 9 mei 2021 een WIA-uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten toegekend.
Niet is daarbij gebleken dat de forsere beperkingen ook al voor eiser golden op 20 maart 2020, ruim een jaar eerder. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in diens mening dat de beperkingen uit de FML van 5 juli 2021 ook al speelden op de datum hier in geding.
Medische gedingstukken die eisers mening op dat punt steunen, heeft hij ook niet in geding gebracht.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 5 november 2020 de beperkingen van eiser per 20 maart 2020 zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank in deze procedure dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: monteur printplaten (Sbc-code 267050), administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en monteur reparatie smartphones en/of tablets (Sbc-code 267032).
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies op de datum in geding in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 26 maart 2020 en de rapporten van de arbeidsdeskundigen b&b van 24 augustus 2020 en 17 november 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser per 20 maart 2020 in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser gedetailleerd aangevoerd dat de FML onjuist is vastgesteld.
Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit dan ook voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,79%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 maart 2020 heeft vastgesteld op 37,79% en eiser per die datum terecht een WIA-uitkering in de klasse van 35 tot 80% toegekend
.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 24 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.