In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2021, wordt de zaak behandeld tussen eiseres, een exploitant van een minicamping, en de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland. De zaak betreft een besluit van 14 oktober 2019 waarin eiseres werd gelast om borden met bepaalde teksten te verwijderen van haar percelen, met een dreiging van een dwangsom bij niet-naleving. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 1 december 2020 waarin het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat gedeputeerde staten niet bevoegd waren om de last onder dwangsom op te leggen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiseres als overtreder kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de gedeputeerde staten onvoldoende hebben aangetoond dat eiseres de borden heeft geplaatst of dat zij de zakelijk gerechtigde van de percelen is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht aan eiseres toekent. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door het bestuursorgaan en de noodzaak om de betrokken belangen zorgvuldig af te wegen.