In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de inspecteur om het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2018 een bijstandsuitkering heeft ontvangen van de gemeente Gennep, evenals een nabetaling die betrekking had op een eerdere periode. De inspecteur had de nabetaling in de belastingheffing betrokken, wat de belanghebbende betwistte.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen dat de aanslag te hoog was vastgesteld bij de belanghebbende lag. Aangezien de nabetaling in 2018 was ontvangen, was het terecht dat deze in de belastingheffing werd betrokken. De rechtbank verwierp ook het argument van de belanghebbende dat het volledig in 2018 betrekken van de nabetaling onredelijk was, aangezien de belastingheffing voortvloeit uit de wet en de rechter niet bevoegd is om de billijkheid van de wet te toetsen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.