In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 december 2021, is eiseres in beroep gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 30 september 2020 was genomen. Dit besluit betrof de schuldhulpverlening aan eiseres. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting op 6 juli 2021. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan op 2 augustus 2021, waarin zij het college de gelegenheid heeft geboden om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft echter aangegeven dat het niet verder kon motiveren dan wat al in het dossier bekend was.
De rechtbank heeft in haar uitspraak op 28 december 2021 vastgesteld dat het college niet heeft voldaan aan de eisen die in de tussenuitspraak waren gesteld. De rechtbank oordeelt dat het college er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres haar medewerkingsplicht heeft geschonden, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en er een motiveringsgebrek aan kleeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,00 moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 748,00. Deze uitspraak is gedaan door rechter N.E.J.M. Stoof, in aanwezigheid van griffier C. Mes, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.