ECLI:NL:RBZWB:2021:6573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders inzake schuldhulpverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 december 2021, is eiseres in beroep gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 30 september 2020 was genomen. Dit besluit betrof de schuldhulpverlening aan eiseres. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting op 6 juli 2021. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan op 2 augustus 2021, waarin zij het college de gelegenheid heeft geboden om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft echter aangegeven dat het niet verder kon motiveren dan wat al in het dossier bekend was.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op 28 december 2021 vastgesteld dat het college niet heeft voldaan aan de eisen die in de tussenuitspraak waren gesteld. De rechtbank oordeelt dat het college er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres haar medewerkingsplicht heeft geschonden, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en er een motiveringsgebrek aan kleeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,00 moet vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 748,00. Deze uitspraak is gedaan door rechter N.E.J.M. Stoof, in aanwezigheid van griffier C. Mes, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8929 WGS

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 30 september 2020 (bestreden besluit) ten aanzien van de schuldhulpverlening.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 juli 2021.
Bij tussenuitspraak van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard het besluit niet verder te kunnen te motiveren dan dat in het dossier bekend is.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Beoordeling
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat eiseres haar medewerkingsplicht heeft geschonden. Daarom is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en kleeft er een motiveringsgebrek aan.
3. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen en dus te motiveren waarom eiseres haar medewerkingsplicht niet is nagekomen. Daarbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk opgemerkt dat zij van het college verwachtte dat hij concreet zou beschrijven welke verplichtingen op eiseres rustten, waaruit blijkt dat eiseres van die verplichtingen op de hoogte was, welke verplichtingen eiseres niet is nagekomen en hoe vaak zich dat heeft voorgedaan. Ook verwachtte de rechtbank dat het college zou toelichten of aan eiseres een herstelmogelijkheid is geboden, wat die herstelmogelijkheid inhield en of eiseres aan die mogelijkheid heeft voldaan.
4. Het college heeft daarop het standpunt ingenomen dat hij de situatie niet verder motiveren dan dat in het dossier bekend is. Het college verwijst naar de verplichtingen die in het plan van aanpak zijn vermeld en een telefoonnotitie. Verdere informatie ligt bij SMO en die informatie is het college niet bekend en valt ook niet op te vragen.
5. De rechtbank stelt vast dat het college geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De informatie waar het college naar verwijst was de rechtbank immers bekend en is ook betrokken in de tussenuitspraak. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidbeginsel.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,00 in beroep en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Mes, griffier, op 28 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.