ECLI:NL:RBZWB:2021:6572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6583
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen bestuurlijke boete

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin een bestuurlijke boete van € 291.324,15 was opgelegd. Het beroep werd behandeld op de zitting van 29 april 2021, maar de rechtbank schorste het onderzoek om partijen de kans te geven tot overeenstemming te komen. Op 15 september 2021 heeft de minister een nieuw besluit genomen, waarbij de eerdere boete werd ingetrokken en het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard. Verzoekster trok hierop haar beroep in en vroeg de minister om veroordeling in de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat de minister aan verzoekster tegemoet was gekomen en besloot de minister te veroordelen in de proceskosten, vastgesteld op € 1.496,-. De rechtbank overwoog dat de kosten voor de door verzoekster ingeschakelde adviseur niet als te vergoeden deskundigenkosten konden worden beschouwd, maar als ondersteunende werkzaamheden voor de rechtszaak. Deze kosten werden afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 21 december 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6583 WET
uitspraak van 21 december 2021 van de meervoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [naam woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 mei 2020 van de minister over de oplegging van een bestuurlijke boete tot een bedrag van € 291.324,15.
Het beroep is besproken op de zitting van 29 april 2021. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot overeenstemming te komen.
Bij besluit van 15 september 2021 heeft de minister een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, het besluit van 4 mei 2020 ingetrokken, het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en de boete volledig herroepen.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om hierop te reageren. De minister verzet zich tegen de toekenning van de kosten die zijn gemaakt door de door verzoekster ingeschakelde adviseur [naam adviseur] , werkzaam bij [naam adviesbureau] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 15 november 2021 dat de minister aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-). De kosten in bezwaar zijn reeds door de minister toegekend in het besluit van 15 september 2021.
Ten aanzien van de overige door verzoekster genoemde kosten, te weten de kosten voor de door haar ingeschakelde adviseur [naam adviseur] , werkzaam bij [naam adviesbureau] , overweegt de rechtbank het volgende. [naam adviesbureau] is een adviesbureau voor veehouderijbedrijven op het gebied van milieu, bestemmingsplannen, mestverwerking en subsidies. [naam adviseur] is daar werkzaam als adviseur mestwetgeving. Uit de overgelegde urenregistratie blijkt dat [naam adviseur] zich met name heeft bezig gehouden met het samenstellen van het dossier ten behoeve van de procedure voor de rechtbank en de onderbouwing van de beroepsgronden. Zo heeft zij bijvoorbeeld op 8 april 2021 ter onderbouwing van de stalbalans van de rosé-kalveren voerjaaroverzichten en veesaldokaarten ingestuurd.
De rechtbank begrijpt hieruit dat [naam adviseur] is ingeschakeld om verzoekster behulpzaam te zijn bij het ordenen en presenteren van de relevante gegevens uit haar bedrijf en om de advocaat van verzoekster bij te staan bij de interpretatie en praktische toepassing van de relevante regels. De rechtbank kwalificeert deze werkzaamheden niet als een inhoudelijk advies van een deskundige, maar als ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de rechtszaak. Deze kosten vallen daarmee onder de kosten voor rechtsbijstand en kunnen niet worden beschouwd als te vergoeden deskundigenkosten. Het verzoek tot vergoeding van deze kosten wordt daarom afgewezen.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de minister op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter en mr. G.M.J. Kok en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.