Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen
( [naam verzoekers] )te [naam woonplaats] , verzoekers
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda als verweerder en verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A.M. Roepel. De zaak betreft de invordering van een verbeurde dwangsom die was opgelegd vanwege het niet beëindigen van een met het Bouwbesluit strijdig gebruik van een wooneenheid voor kamergewijze verhuur. Verweerder had in een primair besluit van 25 februari 2020 besloten tot invordering, omdat verzoekers niet voldaan hadden aan de opgelegde last onder dwangsom. Na het indienen van bezwaar door verzoekers, verklaarde verweerder in een bestreden besluit van 28 januari 2021 het bezwaar ongegrond. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Echter, in een besluit van 5 augustus 2021 trok verweerder het bestreden besluit in, omdat niet onomstotelijk vaststond dat de overtreding na afloop van de begunstigingstermijn nog bestond. Verzoekers trokken daarop hun beroep in en vroegen om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder instemde met de proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekers en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.282,-, en verweerder is verplicht het door verzoekers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot het indienen van een verzetschrift.