ECLI:NL:RBZWB:2021:6571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake invordering dwangsom

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda als verweerder en verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A.M. Roepel. De zaak betreft de invordering van een verbeurde dwangsom die was opgelegd vanwege het niet beëindigen van een met het Bouwbesluit strijdig gebruik van een wooneenheid voor kamergewijze verhuur. Verweerder had in een primair besluit van 25 februari 2020 besloten tot invordering, omdat verzoekers niet voldaan hadden aan de opgelegde last onder dwangsom. Na het indienen van bezwaar door verzoekers, verklaarde verweerder in een bestreden besluit van 28 januari 2021 het bezwaar ongegrond. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.

Echter, in een besluit van 5 augustus 2021 trok verweerder het bestreden besluit in, omdat niet onomstotelijk vaststond dat de overtreding na afloop van de begunstigingstermijn nog bestond. Verzoekers trokken daarop hun beroep in en vroegen om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder instemde met de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekers en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.282,-, en verweerder is verplicht het door verzoekers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot het indienen van een verzetschrift.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[naam verzoekers], te Rotterdam en
( [naam verzoekers] )te [naam woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. A.M. Roepel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten om over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom inzake het pand [adres] . Na afloop van de begunstigingstermijn was niet voldaan aan de op 9 april 2019 opgelegde last onder dwangsom om het met het Bouwbesluit strijdige gebruik van één wooneenheid (kamer) ten behoeve van kamergewijze verhuur te beëindigen.
In het besluit van 28 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat na afloop van de begunstigingstermijn de overtreding nog bestond.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich te kunnen vinden in de gevraagde proceskostenvergoeding.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekers.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.282,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-, met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Verzoekers zullen zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.282,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig , rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.