In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 december 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg op zijn aanvraag van 17 maart 2021. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft beslist op zijn verzoek, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen aanvankelijk overeenkwamen dat het verzoek als een informatieverzoek zou worden behandeld, en dat een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet noodzakelijk was. Pas na de ingebrekestelling op 30 augustus 2021 werd het voor verweerder duidelijk dat eiser alsnog een Wob-besluit wenste.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft op 3 november 2021 alsnog een besluit genomen op het Wob-verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft vervolgens aangegeven het niet eens te zijn met het besluit van 3 november 2021. De rechtbank heeft besloten om dit beroep te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 374,-. De rechtbank concludeert dat de zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn.