ECLI:NL:RBZWB:2021:6567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 december 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg op zijn aanvraag van 17 maart 2021. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft beslist op zijn verzoek, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen aanvankelijk overeenkwamen dat het verzoek als een informatieverzoek zou worden behandeld, en dat een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet noodzakelijk was. Pas na de ingebrekestelling op 30 augustus 2021 werd het voor verweerder duidelijk dat eiser alsnog een Wob-besluit wenste.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft op 3 november 2021 alsnog een besluit genomen op het Wob-verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft vervolgens aangegeven het niet eens te zijn met het besluit van 3 november 2021. De rechtbank heeft besloten om dit beroep te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten nog niet voldoende zijn besproken. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 374,-. De rechtbank concludeert dat de zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [naam woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Graafland),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 17 maart 2021.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat partijen in eerste instantie zijn overeengekomen dat het verzoek van 17 maart 2021 als informatieverzoek in behandeling zou worden genomen en dat een besluit ingevolge artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet noodzakelijk was. Eerst na ontvangst van de ingebrekestelling op 30 augustus 2021 werd het voor verweerder duidelijk dat eiser alsnog een besluit op grond van de Wob wenste. Verweerder heeft bij brief van 5 oktober 2021 bevestigd dat het verzoek van 17 maart 2021 alsnog in behandeling wordt genomen als Wob-verzoek en dat daar niet tijdig op is beslist. Nu partijen het erover eens zijn dat de beslistermijn voor het Wob-verzoek was verstreken voordat eiser op 20 september 2021 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank, stelt de rechtbank vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft op 3 november 2021 alsnog beslist op het Wob-verzoek. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eiser heeft bij brief van 30 november 2021 aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing van verweerder van 3 november 2021. Nu de inhoudelijke standpunten ten aanzien van het Wob-verzoek nog onvoldoende tussen verweerder en eiser zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 3 november 2021 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 6 september 2021 naar verweerder ter behandeling als bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.