ECLI:NL:RBZWB:2021:6562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar inzake Wob-verzoek

Op 14 oktober 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 14 oktober 2020. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was. Eiser had eerder, op 17 juli 2020, een Wob-verzoek ingediend om informatie over thermisch gereinigde grond en teerhoudend asfaltgranulaat. De staatssecretaris had op 14 oktober 2020 een besluit genomen, maar dit was niet volledig. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar ruimschoots is overschreden en dat er geen beslissing is genomen. Het beroep van eiser is gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is de staatssecretaris verplicht om het griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 21 december 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4448 WOB

uitspraak van 21 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat(de staatssecretaris), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 14 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op zijn bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2020.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser heeft bij brieven van 17 juli 2020 bij (verschillende onderdelen van) het ministerie van Infrastructuur en waterstaat verzocht om verstrekking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), over de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 juli 2020, aangaande thermisch gereinigde grond (TGG) en/of teerhoudend asfaltgranulaat (TAG).
Deze uitspraak betreft het Wob-verzoek aan de staatssecretaris (Inspectie Leefomgeving en Transport).
Eiser heeft de staatssecretaris op 17 september 2020 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek en vervolgens op 7 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris.
Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een besluit genomen op het Wob-verzoek (ingediend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport).
De rechtbank heeft vervolgens op 5 januari 2021 eisers beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek niet-ontvankelijk verklaard en dat beroep verwezen naar de staatssecretaris om als bezwaar te worden behandeld. (zaaknummer 20/8856)
Bij brief van 21 juli 2021 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2020. Op 14 oktober 2021 heeft hij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar.
2.
Verweer
De staatssecretaris heeft gesteld dat bij een eerste beoordeling van het bezwaar is gebleken dat met het besluit van 14 oktober 2020 niet op het hele Wob-verzoek is beslist. Daarom is besloten opnieuw een inventarisatie van de stukken, die binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, te maken. Vanwege de omvang daarvan heeft dat lange tijd geduurd. Ondertussen is er voor wat betreft de nieuw geïnventariseerde stukken aan derde-belanghebbenden om zienswijzen gevraagd. Deze zijn inmiddels ontvangen en verwerkt. Op dit moment werkt de staatssecretaris aan een nieuw primair besluit. Daarna zal de bezwaarprocedure verder worden opgepakt.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de termijn om te beslissen op eisers bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2020 ruimschoots is overschreden en dat er twee weken zijn verstreken nadat eiser de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld. Niet gebleken is dat de staatssecretaris inmiddels heeft beslist op eisers bezwaar. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar is daarom kennelijk gegrond.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wob of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt (artikel 15b, eerste lid, van de Wob).
De staatssecretaris heeft niet verzocht om een langere termijn om te beslissen op eisers bezwaar. Hij heeft ook niet aangegeven wanneer hij verwacht om daarop te kunnen beslissen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om een langere termijn dan de twee weken, die in artikel 8:55d van de Awb is genoemd, aan te houden. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit op eisers bezwaar moet nemen en verzenden.
De rechtbank zal daarnaast met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet gesteld noch gebleken is dat er sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 14 oktober 2020;
  • draagt de staatssecretaris op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen en te verzenden;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke
dag waarmee hij deze datum overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.