In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat betrekking had op de terugvordering van een renteloze geldlening verstrekte bijstand. Dit besluit was genomen op 30 april 2020 en betrof een totaalbedrag van € 4.960,60 over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 mei 2018. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 september 2021, waar de gemachtigde van verzoekster en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.
Na de zitting heeft het college op 28 oktober 2021 laten weten dat de vordering is kwijtgescholden in het kader van de toeslagenaffaire. Verzoekster heeft vervolgens op 18 november 2021 haar beroep ingetrokken, maar verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft hierop gereageerd en stelde dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat het beroep was ingetrokken zonder procesbelang en de vordering niet was kwijtgescholden door een onrechtmatigheid van het college.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat, hoewel het college de vordering heeft kwijtgescholden, dit niet betekent dat het college tegemoet is gekomen aan verzoekster in de zin van de wet. De voorwaarden voor vergoeding van de proceskosten waren niet vervuld, en het verzoek om proceskostenveroordeling werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, en openbaar gemaakt op 20 december 2021.