ECLI:NL:RBZWB:2021:6537

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_5057 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die de woning huurt van een derde partij, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Hulst om haar woning voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid hennep in de woning, die volgens de burgemeester bestemd was voor verkoop of verstrekking. Verzoekster betwistte de bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan, en voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en dat de sluiting niet evenredig was, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de afwezigheid van haar zoon in de woning.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de eerdere meldingen van drugshandel. De rechter benadrukte dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster, ondanks haar medische problemen, niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om tijdelijke woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verlengde de begunstigingstermijn voor de sluiting van de woning tot 11 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5057 OPIUMW VV

uitspraak van 21 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg,
en

de burgemeester van de gemeente Hulst, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam eigenaar woning], te [woonplaats eigenaar woning].

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2021 heeft de burgemeester de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] (hierna: de woning) met ingang van 1 december 2021 voor de duur van drie maanden gesloten.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft toegezegd te wachten met de sluiting van de woning tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 14 december 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Walle. De derde partij is verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Verzoekster huurt sinds 1 maart 2019 de woning die eigendom is van [naam eigenaar woning]. Verzoekster staat alleen op het adres ingeschreven, maar haar (meerderjarige) zoon [naam zoon] zou, ten tijde van het onderzoek, bij verzoekster wonen.
Uit de op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte Bestuurlijke rapportage van 18 augustus 2021 volgt dat tegen de zoon van verzoekster een verdenking is ontstaan voor het dealen, dan wel het bezit van verdovende middelen. Er zijn diverse incidenten die daar aanleiding toe gaven. Verder blijkt uit de Bestuurlijke rapportage dat op 1 juni 2021 via de Drugsoverlastlijn van team Houdgreep een anonieme melding is gedaan. De melder heeft aangegeven dat er drugs vanuit de woning wordt gehandeld. Volgens de melder is de handel een week eerder begonnen, toen de zoon van verzoekster bij haar is ingetrokken.
Naar aanleiding van eerdere incidenten en de anonieme melding is er een nader onderzoek ingesteld. Op 20 juli 2021 is de woning van verzoekster binnengetreden. In de woonkamer was de zoon van verzoekster aanwezig. Daarnaast werd er in en rondom de woning het volgende aangetroffen:
  • een bakje met 12,3 gram hennep;
  • een plastic bol met 30,7 gram geperste hennep;
  • 8,4 gram henneptoppen in de vensterbank;
  • een potje met 7,5 gram henneptoppen;
  • een draagtas met twee zakken met henneptoppen met een gewicht van 830 gram en 838 gram;
  • een plastictas met henneptoppen met een gewicht van 253 gram;
  • een doosje met 50 vuurwapenpatronen.
In de brief van 21 september 2021 heeft de burgemeester aangegeven het voornemen te hebben de woning op grond van artikel 13b Opiumwet te sluiten en voor drie maanden gesloten te houden. Verzoekster heeft tegen dit voornemen geen zienswijze ingediend.
Bij het bestreden besluit van 18 oktober 2021 heeft de burgemeester de woning met ingang van 1 december 2021 voor de duur van drie maanden gesloten.
Standpunt verzoekster
2. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er geen bevoegdheid bestaat om tot sluiting van de woning over te gaan. Het grootste gedeelte van de aangetroffen hennep lag in de vuilnisbak in de tuin van verzoekster. Verzoekster was niet op de hoogte van de aanwezigheid van die hennep. Daarnaast zijn de anonieme meldingen verzoekster onbekend, noch heeft zij politie aan de deur gehad. De bevoegdheid tot sluiting bestaat alleen als er drugs aanwezig waren ter verkoop, aflevering of verstrekking. Dat is volgens verzoekster niet gebleken. Verder meent verzoekster dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning, nu de beoogde doelen van de sluiting geenszins worden gerealiseerd.
Ten slotte is verzoekster van mening dat de sluiting niet evenredig is. Haar zoon is strafrechtelijk vrijgesproken en kan geen verwijt worden gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster te kampen met veel lichamelijke problemen en beperkingen, zodat het voor haar onmogelijk is om te verhuizen, los van het feit dat er geen vervangende woonruimte voorhanden is.
Beoordelingskader voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Wettelijk kader
4. Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk
voorschrift.
Artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 3 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:
(…)
b. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
c. aanwezig te hebben;
(…).
Hennep staat op lijst II.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in de door hem vastgestelde ‘Beleidsnota artikel 13b Opiumwet’ (hierna: Damoclesbeleid).
Op grond van artikel 3.5.2 van het Damoclesbeleid volgt bij een eerste constatering van een meer dan kleine handelshoeveelheid drugs in een woning en/of bij woningen behorende erven een sluiting voor een periode van drie maanden.
Beoordeling
5. Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij aan verzoekster een last onder bestuursdwang is opgelegd tot sluiting van haar woning gedurende drie maanden, in bezwaar stand zal houden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Bevoegdheid tot handhavend optreden
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan de burgemeester bij zijn beoordeling van de vraag of sprake is van een handelshoeveelheid in redelijkheid aansluiten bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria, inhoudende dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs die groter is dan 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs die groter is dan 5 gram in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388). Deze criteria zijn ook in de beleidsregels verwerkt.
6.2
Vaststaat dat in verzoeksters woning op 29 juni 2021 in totaal ruim 2 kilogram hennep en henneptopen zijn aangetroffen. Dit wordt door verzoekster niet ontkend. Dit is een hoeveelheid drugs waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Dit wordt ook ondersteund door hetgeen in de Bestuurlijke rapportage van 18 augustus 2021 is vermeld. De zoon van verzoekster is eerder betrokken geweest bij antecedenten op grond van de Opiumwet. Verder is er een anonieme melding gedaan van drugshandel vanuit de woning. Tijdens de doorzoeking van de woning zijn naast de drugs ook nog 50 vuurwapenpatronen aangetroffen.
6.3
Verzoekster stelt dat haar zoon die in de woning verbleef op moment dat de drugs zijn aangetroffen, is vrijgesproken van het bezit van drugs. Een vonnis van de strafrechter ontbreekt echter. Bovendien staat de bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting volgens vaste jurisprudentie los van een eventuele strafrechtelijke procedure (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:395).
6.4
Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden.
Gebruik maken van de bevoegdheid tot handhaving
7.1
Dat de sluiting in overeenstemming met de Beleidsregels is, betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan.
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840), dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is (uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
Is de sluiting noodzakelijk?
8.1
Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). In dit geval zijn er echter wel meldingen van drugshandel geweest. De politie heeft de burgemeester medegedeeld dat op 17 november 2021 nog een digitale anonieme melding is ontvangen over mogelijke drugshandel in de woning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag dan ook worden aangenomen dat verzoeksters woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel.
8.2
Verzoekster heeft gesteld dat sluiting niet noodzakelijk is, omdat haar zoon [naam zoon] niet meer in de woning verblijft. Uit informatie van de politie volgt echter dat de zoon [naam zoon] op 3 december 2021 nog in de woning is aangetroffen. [naam eigenaar woning] heeft ter zitting verklaard dat de auto van de zoon al de hele week voor de deur van de woning staat. Aan de verklaring van verzoekster kan dan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Is de sluiting evenredig?
9.1
Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting ook evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
9.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster als hoofdhuurster van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om de woning. Van haar mag worden verwacht dat zij bekend is met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige goederen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verzoekster ook redelijkerwijs kunnen weten dat drugs in haar woning aanwezig waren.
De drugs lagen in verschillende vertrekken in de woning en in een vuilcontainer en hadden in ieder geval zonder uitgebreid en nauwkeurig zoeken kunnen worden gevonden. Zelfs al zou verzoekster van de drugs niet hebben geweten, dan nog kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar een verwijt van de overtreding worden gemaakt. Zie in dit verband de uitspraken van de AbRS van 1 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1150) en van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2116). Verzoekster heeft bovendien aangegeven zelf hennep te gebruiken. De hennep die is gevonden in haar slaapkamer en in de vensterbank was van haar voor eigen gebruik. Dat had haar zoon daar voor haar neergelegd.
9.3
Ter zitting is verder gebleken dat verzoekster in het verleden al eerder met een woningsluiting vanwege drugs te maken heeft gehad. Verzoekster heeft aangegeven dat dit door toedoen van een vriend was. Verzoekers heeft bovendien de laatste vijf jaar twee antecedenten voor de Opiumwet.
9.4
De voorzieningenrechter stelt ten slotte vast dat verzoekster met medische problemen heeft te kampen. De burgemeester heeft aangegeven dat vanwege deze medische problematiek verzoekster zes in plaats van de gebruikelijke drie weken is gegeven om vervangende woonruimte te zoeken. Verzoekster heeft aangegeven dat haar zoon [naam zoon] geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat zij ook niet bij haar zoon in [woonplaats tweede zoon] terecht kan. Verder zijn er geen mogelijkheden voor haar om tijdelijk bij familie of vrienden te verblijven. Verzoekster heeft niet onderzocht of er mogelijkheden zijn om ergens tijdelijk woonruimte te huren. Ter zitting heeft de burgemeester gewezen op twee sociale opvangplekken binnen de gemeente, waaronder een zorgpension en het Leger des Heils. Verzoekster zou daar mogelijk terecht kunnen.
Conclusie
10.1
Alles afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden. Er is een noodzaak bij sluiting, mede gelet op het feit dat de zoon van verzoekster nog recent bij de woning is aangetroffen, en er is sprake van recidive. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het belang bij sluiting dan ook zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekster. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om voor drie maanden tijdelijke woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10.2
De burgemeester heeft in het bestreden besluit aan de sluiting van de woning een begunstigingstermijn verbonden van zes weken. Deze termijn is in het kader van deze procedure verlengd totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist. Op zich acht de voorzieningenrechter de gegeven begunstigingstermijn, mede gelet op de tijd die al is verstreken sinds de aankondiging van het voornemen van de woningsluiting, niet onredelijk kort. Verzoekster lijkt nog niet echt gezocht te hebben naar vervangende woonruimte. Vanwege de komende feestdagen zal het vinden van vervangende woonruimte mogelijk enige vertraging oplopen. De voorzieningenrechter zal daarom bij wijze van ordemaatregel bepalen dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd tot dinsdag 11 januari 2022 om 9.00 uur.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • verlengt de begunstigingstermijn tot 11 januari 2022 om 9.00 uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.