ECLI:NL:RBZWB:2021:6522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de gevolgen van gebruikersfout bij het gebruik van parkeer-app

Op 21 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 6 mei 2021, die betrekking had op een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De zaak werd behandeld op een zitting in Breda op 12 november 2021, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de belanghebbende op de hoogte was van de zitting.

De rechtbank onderzocht de feiten van de zaak, waarbij de belanghebbende op 8 april 2021 met zijn auto op een parkeerplaats in Breda stond, waar parkeerbelasting verschuldigd was. Tijdens een controle bleek dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. De belanghebbende voerde aan dat hij dacht dat hij de parkeer-app had ingeschakeld, maar dat dit niet het geval was. Hij had later alsnog de parkeerbelasting voldaan via de app, maar de rechtbank stelde vast dat de belasting bij aanvang van het parkeren moest worden voldaan.

De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen van de Verordening parkeerbelasting Breda 2021. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en benadrukte dat de omstandigheid dat de belanghebbende later alsnog had betaald, niet relevant was voor de heffing van de parkeerbelasting. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/2005

Uitspraak van 21 december 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),
de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 6 mei 2021 van de heffingsambtenaar met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
Het beroep is behandeld op de zitting in Breda op 12 november 2021. Namens de heffingsambtenaar heeft [heffingsambtenaar] via beeldbellen aan de zitting deelgenomen.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 juli 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de uitnodiging op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig en op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 8 april 2021 omstreeks 11:29 uur met een auto met kenteken
[kenteken] op een parkeerplaats aan Chasséveld in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte is voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 66,80 (€ 2,30 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).
3. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.
4. Belanghebbende voert aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij ten tijde van het parkeren de parkeer-app op zijn mobiele telefoon had ingeschakeld. Toen hij bij de auto terugkwam zag hij dat hij deze niet kon uitzetten omdat hij deze abusievelijk niet had aangezet. Er was sprake van een gebruikersfout. Hij heeft de verschuldigde parkeerbelasting alsnog voldaan door de app na het parkeren op weg naar huis alsnog aan te zetten gedurende de tijd die hij op het Chasséveld had geparkeerd. Hij heeft daarbij betaald voor de duur van 40 minuten, van 12:17 tot 12:57 uur.
5. Op grond van artikel 5 van de Verordening parkeerbelasting Breda 2021 (hierna: Verordening) wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als ‘voldoening op aangifte’ wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment van de controle de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Dat belanghebbende niet (juist) was aangemeld in de parkeer-app, en daarmee niet de parkeerbelasting heeft voldaan, dient voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. Hoewel de rechtbank begrijpt dat sprake is van een vergissing, is dat voor de heffing van parkeerbelasting niet van belang. De parkeerbelasting is immers een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet of schuld geen rol spelen. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting is niet meer dan het alsnog voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting en het in rekening brengen van de gemaakte kosten.
7. De omstandigheid dat belanghebbende na het parkeren alsnog parkeerbelasting heeft betaald door de parkeerapp in te schakelen, doet hier niet aan af nu de verschuldigde parkeerbelasting immers moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren.
8. Gelet op het hiervoor overwogene is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.