ECLI:NL:RBZWB:2021:6516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8553
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning en privaatrechtelijke belemmeringen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, dat op 6 augustus 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouder. De rechtbank heeft de zaak op 1 april 2021 behandeld en op 14 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Na de aanvullende motivering van het college hebben eiser en vergunninghouder hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 16 november 2021 gesloten.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de omgevingsvergunning voldoende duidelijk is en dat er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn die de verlening van de vergunning in de weg staan. Eiser heeft echter betoogd dat er wel degelijk sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, gebaseerd op de koopovereenkomst met vergunninghouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid op perceel [perceelnummer 2] niet toereikend is voor toegang met een auto, maar dat er mogelijk ook een erfdienstbaarheid op perceel [perceelnummer 3] rust. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het de omgevingsvergunning heeft verleend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft en vergunninghouder mag bouwen conform deze vergunning. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8553 WABOA

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand,verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] (vergunninghouder)
gemachtigde: mr. G.H. Blom.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) ten aanzien van de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning.
Het beroep is op 1 april 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 14 mei 2021 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het college in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiser en vergunninghouder hebben in hun brieven van respectievelijk 30 en 27 september 2021 commentaar gegeven op de reactie van het college.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Het onderzoek is op 16 november 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen [1] en daarvan is thans geen sprake.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de omvang van de omgevingsvergunning voldoende duidelijk is, namelijk wijziging van winkelruimte naar in eerste instantie kantoorruimte en vervolgens in woonruimte. De rechtbank heeft ook overwogen dat het aanbrengen van de glazen pui of een raam niet evident een privaatrechtelijke belemmering oplevert die aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Dat geldt ook voor de muur langs de geblindeerde ramen.
4. Ten aanzien van de parkeermogelijkheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel omdat niet valt in te zien waarom geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering als het inderdaad juist is dat de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust niet toereikend is om auto’s toegang tot het perceel van nummer [perceelnummer] te verschaffen. Dit had het college moeten onderzoeken. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat ook ten aanzien van de parkeermogelijkheid geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering en dat deze terecht niet is meegenomen in de verlening van de omgevingsvergunning. Daartoe voert het college aan dat de vergunninghouder het college heeft medegedeeld dat naar zijn idee de erfdienstbaarheid toereikend is om de strook te gebruiken om de parkeerplaatsen achter nummer [perceelnummer] te bereiken met een auto. Dit blijkt ook uit de luchtfoto’s. Deze feitelijke situatie en het gegeven dat tussen vergunninghouder en eiser discussie bestaat over de reikwijdte van de privaatrechtelijke toestemming, maakt dat de privaatrechtelijke belemmering niet evident is en dat hier geen rekening mee mag worden gehouden in de fase van de vergunningverlening.
Verder voert het college aan dat de omgevingsvergunning niet verplicht tot het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein omdat ze in de aanvraag niet zijn vermeld en op de tekening niet terugkomen. Alleen in de motivering van het primaire besluit wordt gesproken over de parkeerplaatsen. Hoewel parkeren op eigen terrein het uitgangspunt is, biedt het parkeerbeleid een uitwijkmogelijkheid bij kleine ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal parkeerplaatsen maximaal vijf is en de parkeerdruk ’s nachts onder de 80% blijft. Dat is hier het geval. Onder deze aanvullende motivering kan de omgevingsvergunning volgens het college in stand blijven.
6. Eiser voert aan dat de privaatrechtelijke belemmering duidelijk blijkt uit de koopovereenkomst van eiser en vergunninghouder. Er is geen discussie tussen hem en vergunninghouder over de erfdienstbaarheden, want die zijn ontoereikend om met auto’s achter op het perceel te komen. Perceel [perceelnummer 2] is daarvoor te smal en op perceel [perceelnummer 3] rust geen erfdienstbaarheid. Uit de motivering van het primaire besluit blijkt niet dat parkeren op eigen terrein niet verplicht is omdat daarop onder ‘Infra’ duidelijk wordt ingegaan. Eiser heeft voorstellen aan vergunninghouder gedaan om het parkeren alsnog mogelijk te maken en vergunninghouder heeft geen duidelijkheid gegeven ten aanzien van de puien in de oostgevel. De omgevingsvergunning kan volgens eiser niet in stand blijven.
7. Vergunninghouder voert aan dat hij zich kan vinden in de conclusies van het college. Verder wijst vergunninghouder er op dat dat er wel degelijk sprake is van een erfdienstbaarheid. Hij heeft een onderzoek laten uitvoeren in het Kadaster. Daaruit volgt dat de erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van beide percelen van eiser, [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] .
Ook was er in de bestaande situatie al sprake van parkeervoorzieningen op eigen terrein en in de nieuwe situatie kan ook het parkeren op eigen terrein worden gefaciliteerd.
8. De rechtbank overweegt het volgende. Om vanaf het perceel van vergunninghouder, nummer [perceelnummer] , met een auto [straatnaam] te bereiken, moet gebruik worden gemaakt van de percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] van eiser. Tussen eiser en vergunninghouder staat vast dat op het perceel [perceelnummer 2] een erfdienstbaarheid rust en dat deze op zichzelf niet toereikend is. Perceel [perceelnummer 2] is namelijk te smal. Vergunninghouder voert aan dat ook op perceel [perceelnummer 3] een erfdienstbaarheid rust. Eiser betwist dit. Indien de erfdienstbaarheid ook op perceel [perceelnummer 3] rust – en dit lijkt te volgen uit de overgelegde akte uit oktober 1952 waarin op twee percelen een erfdienstbaarheid wordt gevestigd – sluit het argument van eiser dat de strook op perceel [perceelnummer 2] te smal is, niet uit dat de totale strook grond wel breed genoeg is voor een auto. Dit betekent dat geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering en dat het college dat met de aanvullende motivering voldoende heeft onderbouwd.
9. Vergunningverlening is in dit geval een bevoegdheid. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning kan verlenen, maar niet verplicht is dat te doen. Het besluit van het college om de omgevingsvergunning wel, zoals in dit geval, of juist niet te verlenen moet de rechtbank terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, na de aanvullende motivering, voldoende gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de omgevingsvergunning aan vergunninghouder te verlenen. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen.
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
11. Nu het college het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft en vergunninghouder in overeenstemming met deze vergunning mag bouwen.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier op 28 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.