ECLI:NL:RBZWB:2021:6511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
02-153775-21 en 02-178179-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling; bewezen mishandeling en bedreiging partner en verbalisant

Op 22 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op een politieagent, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Wel werd bewezen dat de verdachte zijn partner heeft mishandeld en bedreigd, evenals een verbalisant. De feiten vonden plaats op 12 juni 2021 in Etten-Leur, waar de verdachte onder invloed van alcohol in een auto op de politieauto van de agent inreed. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de agent, maar dat er wel sprake was van aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en moest zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder ADHD en alcoholproblematiek, en de impact van huiselijk geweld op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/153775-21, 02-178179-20 TUL
vonnis van de meervoudige kamer van 22 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Pieters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 juni 2021 in Etten-Leur:
  • feit 1: heeft geprobeerd [naam 1] , werkzaam als politieagent, opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door rijdend in een auto op de auto waarin [naam 1] zat in te rijden;
  • feit 2: zijn partner [naam 2] heeft mishandeld;
  • feit 3: zijn partner [naam 2] heeft bedreigd;
  • feit 4: [naam 3] , werkzaam als politieagent, heeft bedreigd;
  • feit 5: [naam 3] en [naam 4] , beiden werkzaam als politieagent heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op [naam 1] , maar acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [naam 1] . Volgens de officier van justitie is onvoldoende komen vast te staan dat [naam 1] door de aanrijding om het leven zou kunnen komen, nu verdachte tegen de bijrijderskant is aangereden. Verdachte heeft door zijn handelen wel de aanmerkelijk kans aanvaard op zwaar lichamelijk letsel, hetgeen zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt in een whiplash bij het slachtoffer. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [naam 1] , de verklaringen van verbalisanten [naam 5] en [naam 6] en de camerabeelden.
feit 2 en feit 3
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van zijn partner. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 2] , de foto’s van het letsel, de getuigenverklaringen van
[naam 7] en [naam 8] alsmede de verklaring van verdachte dat hij zich niet alles kan herinneren maar hij het moet zijn geweest die [naam 2] op haar hoofd heeft geslagen.
feit 4 en feit 5
De officier van justitie is van mening dat verdachte van de onder feit 4 en 5 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1, 4 en 5 zodat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. De verdediging wijst daarbij op het volgende.
Feit 1
De verdediging betwist dat er sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. Niet kan worden vastgesteld dat de kans op het overlijden van [naam 1] aanmerkelijk was. Er zijn geen objectieve meetgegevens beschikbaar ten aanzien van de snelheid van de auto. Er kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte met aanzienlijke en/of hoge en/of accelererende en/of verhogende snelheid heeft gereden. Ook kan niet worden vastgesteld dat de kans op zwaar lichamelijk letsel van [naam 1] aanmerkelijk was, nu niet is vast te stellen dat verdachte heeft gereden zonder zijn snelheid te minderen en/of te remmen. Verder is van belang dat verdachte tegen de rechterzijde van de politieauto, de bijrijderszijde waar niemand zat, botste en hij in een kleine Peugeot 107 reed en de verbalisant in een zware Subaru Forester.
Indien de rechtbank echter meent dat er wel sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel dan kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat verdachte deze willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft onder invloed van alcohol gereden, waardoor hij op geen enkele manier een aanmerkelijke kans bewust kan hebben aanvaard. De mogelijkheid dat verdachte voor de aanrijding achterom heeft gekeken waardoor hij niet op tijd heeft kunnen uitwijken valt volgens de verdediging niet uit te sluiten. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel gezegd worden dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Daarvoor is meer nodig, zoals aanknopingspunten ontleend aan uitlatingen van verdachte of aan de wijze van rijden ten tijde van of kort voorafgaand aan het ongeval. Over de uitlatingen van verdachte of over de wijze van rijden is niets bekend. Ook is het niet waarschijnlijk dat verdachte de aanmerkelijk kans dat een dergelijke botsing met een bijna stilstaande auto zou plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen op de koop toe nam.
Feit 4
Indien en voor zover verdachte daadwerkelijk dergelijke bewoordingen zou hebben geuit, dan kan nog niet worden vastgesteld dat er redelijke vrees is ontstaan bij aangever dat hij het leven zou laten of zwaar mishandeld zou worden. Verdachte was zwaar onder invloed van alcohol en had steeds wisselende emoties. Van politieambtenaren mag worden verwacht dat zij gelet op hun functie wel enige weerstand hebben opgebouwd, waardoor zij zich door een woede-uitbarsting niet direct bedreigd voelen. Evenmin kan worden vastgesteld dat het opzet van verdachte er op gericht was om bij aangever de vrees te laten ontstaan. Bij verdachte is sprake van een ontremmende werking op zijn gedrag door het gebruik van alcohol in combinatie met zijn ADHD-problematiek. Ook hierdoor kan het opzet niet worden vastgesteld.
feit 5
Het bewijs voor de tenlastegelegde uitlatingen volgt alleen uit de verklaring van verbalisant [naam 3] , zodat er onvoldoende bewijs aanwezig is. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het opzet van verdachte erop was gericht om verbalisant [naam 3] te beledigen en dat deze daadwerkelijk gericht was tegen [naam 3] en/of verbalisant [naam 4] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat op 12 juni 2021 naar aanleiding van een melding dat er sprake was van een mishandeling in de huiselijke sfeer meerdere politie-eenheden richting de woning van verdachte aan [adres 2] te Etten-Leur zijn gereden. Verdachte is vervolgens boos en onder invloed van een ruime hoeveelheid alcohol in zijn auto gestapt. Verbalisant [naam 1] hoorde van een collega dat verdachte in een auto weg reed van een parkeerplaats in de richting van [adres 2] . Om de vluchtweg van de mogelijke verdachte af te sluiten plaatste [naam 1] zijn dienstvoertuig midden op de weg, [adres 2] , dwars op de beide rijbanen. Vijf seconden later reed verdachte vervolgens met hoge accelererende snelheid in één rechte lijn frontaal op het dienstvoertuig in, tegen de rechterflank aan. De bestuurder [naam 1] had hierdoor pijn aan en zijn nek en oor en werd overgebracht naar de huisartsenpost.
Is sprake van opzet?
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van een dodelijk ongeval dan wel een ongeval waarbij [naam 1] zwaar lichamelijk letsel oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte daadwerkelijk de intentie heeft gehad om [naam 1] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is niet gebleken.
De vraag die dan voorligt is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet die op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [naam 1] was gericht. Daarvan is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden kunnen intreden. De verdachte heeft zich blootgesteld in voornoemde zin indien hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden kunnen intreden en hij die gevolgen ten tijde van zijn gedragingen niettemin heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of het verkeersgedrag van verdachte de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood?
De rechtbank is met de officier van justitie en verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] door verdachtes handelen zou komen te overlijden. De rechtbank acht de omstandigheid dat verdachte tegen de bijrijderszijde is gereden, terwijl het slachtoffer aan de bestuurderszijde zat, hierbij van zwaarwegend belang. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Is sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel opleveren. Verdachte is met accelererende snelheid in een rechte lijn op de stilstaande auto van [naam 1] afgereden. Hierdoor ontstond naar het oordeel van de rechtbank het reële risico op een ongeval waarbij [naam 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of door verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust is aanvaard (op de koop toe is genomen).
De rechtbank heeft uit de verklaringen van verdachte, zowel bij de politie als ter terechtzitting, slechts een zeer beperkt beeld kunnen krijgen van hetgeen in verdachte is omgegaan ten tijde van de hem verweten gedraging omdat verdachte zich nauwelijks iets kan herinneren. De rechtbank zal zich dan ook voornamelijk moeten verlaten op de uiterlijke verschijningsvorm van die gedraging en de omstandigheden waaronder die heeft plaatsgevonden.
De rechtbank neemt in dit verband in ogenschouw dat uit de beelden blijkt dat tussen het dwars over de weg plaatsen van de politieauto van [naam 1] en de botsing tussen de auto van verdachte en de politieauto van [naam 1] circa vijf seconden zit, en dat verdachte net voor de aanrijding op zijn rem trapt. Dat maakt de conclusie onmogelijk dat verdachte evident onverschillig was over de afloop van zijn gedragingen dat daarin een aanvaarding van de kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer alsmede zijn eigen dood besloten ligt.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [naam 1] . Verdachte zal daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 4
Anders dan de verdediging en de officier van justitie acht de rechtbank, op grond van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in bijlage II bij dit vonnis, wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [naam 3] heeft bedreigd.
Feit 5
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs niet kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde beledigende woorden heeft geuit, zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 12 juni 2021 te Etten-Leur zijn levensgezel, [naam 2] , heeft mishandeld door die [naam 2] voornoemd meerdere malen met kracht op het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of te stompen;
3
op 12 juni 2021 te Etten-Leur [naam 2] (zijnde zijn partner) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes in de hand die [naam 2] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je afmaken" en "ik ga iedereen afmaken , te beginnen met de hond" en "ik ga iedereen vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
op 12 juni 2021 te Etten-Leur [naam 3] (ambtenaar Politie Zeeland West Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 3] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "wacht maar ik kan jou wel hebben, als ik straks vrij ben dan zoek ik je op" en "ik weet nu wie je bent en ik pak jou straks wel als ik jou prive tegen kom" en (met zijn lippen zonder het hardop uit te spreken) "ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen waarvan 108 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • opname in FPA de Mare of een soortgelijke zorginstelling;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • alcoholverbod en meewerken aan controle.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een straf op te leggen conform voorarrest en daarbij een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De verdediging verzoekt hierbij rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ontzettend veel spijt van wat er is gebeurd en heeft zich inmiddels verzoend met zijn gezin en een excuusbrief geschreven aan de politie. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was bij verdachte sprake van ADHD en een ernstige stoornis in alcoholgebruik, waardoor de feiten in verminderde mate aan hem zijn toe te rekenen. Voor de feiten 1, 4 en 5 is verdachte first offender. Verdachte is bereid en in staat om zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden, maar verzoekt de rechtbank om – in plaats van een opname in een zorginstelling – enkel een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Hij is al dusdanig teruggekeerd in de maatschappij dat een opname in een FPA volgens de verdediging niet noodzakelijk is. Verdachte is immers al weer enige tijd op vrije voeten en heeft in al die tijd geen alcohol gedronken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van zijn partner, in het bijzijn van hun minderjarige kinderen. Daarnaast heeft verdachte een verbalisant met de dood bedreigd.
Huiselijk geweld, met name op de wijze zoals door verdachte is gepleegd, heeft een grote impact op de slachtoffers en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid en machteloosheid, terwijl men zich juist in de eigen woonomgeving veilig dient te voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat huiselijk geweld een traumatiserend effect kan hebben op diegenen die daarmee worden geconfronteerd en de slachtoffers daar nog lange tijd de gevolgen, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid van kunnen ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 september 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld en hij nog in zijn proeftijd liep. Dit weegt in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Psychologisch Pro Justitia rapport van klinisch psycholoog drs. [naam 9] d.d. 23 september 2021. Uit het rapport komt voren dat er bij verdachte sprake is van ADHD en een ernstige stoornis in alcoholgebruik en dat de ADHD en de ernstige stoornis in alcoholgebruik ook aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Door zijn ADHD heeft verdachte een drukke binnenwereld, die hij slechts moeizaam kan hanteren. De spanning die er door de gebeurtenissen bij komt, lijkt zijn draagkracht te overschrijden en zorgt voor een enorme drukte en overprikkeling in zijn hoofd. Ondanks dat verdachte weet dat hij niet goed reageert op alcohol en hij daarmee risico loopt om zijn gezin te verliezen heeft hij een enorme behoefte aan rust in zijn hoofd. Hij weet dat de alcohol hiervoor kan zorgen en heeft (mede ten gevolge van de ADHD) onvoldoende controle en remming hierop en begint weer met drinken. De alcohol heeft een ontremmend effect op zijn opvliegende karakter en ook door de ADHD is er te weinig impulscontrole. Het is volgens [naam 9] aannemelijk dat deze combinatie van ontremming op de agressieve impulsen van verdachte een rol heeft gespeeld in de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Deels was er nog wel sturing mogelijk in die zin dat verdachte weet dat hij agressief wordt van alcohol en de keuze had kunnen maken om niet te drinken. [naam 9] adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Om het risico op een recidive terug te dringen acht [naam 9] het noodzakelijk dat verdachte volledig abstinent blijft van alcohol of andere middelen. Omdat verdachte de alcohol deels gebruikt als zelfmedicatie voor ADHD vindt [naam 9] het wenselijk dat verdachte goed ingesteld wordt en blijft op medicatie en hij een behandelprogramma voor ADHD doorloopt binnen een Forensisch Psychiatrische afdeling.
Gelet op de inhoud van het rapport van de gedragsdeskundige is de rechtbank van oordeel dat de feiten verdachte verminderd aangerekend kunnen worden. De rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Fivoor van 28 oktober 2021, waarin wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een forensische zorginstelling voor de verslaving- en onderliggende problematiek, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en een alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert opname in een forensische zorginstelling omdat eerdere ambulante behandeling onvoldoende blijvende gedragsverandering heeft opgeleverd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf met een voorwaardelijk deel van na te melden duur passend en geboden is. Aan de voorwaardelijke taakstraf worden, naast de gebruikelijke algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank volgt daarbij het advies van de deskundigen die klinische opname noodzakelijk achten. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, maar de rechtbank verklaart ook minder bewezen dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 100 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zeeland-West-Brabant d.d. 10 november 2020, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Novadic Kentron te (4818CL) Breda, Verlengde Poolseweg 2 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, voor de duur van een jaar of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in FPA de Mare, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die in het kader van die behandeling door die zorginstelling zullen worden gegeven, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Novadic Kentron, danwel een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling zal starten op aangeven van zijn behandelaar en de gehele proeftijd duren, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
* dat verdachte, indien de voor indicatie verantwoordelijke instelling een kortdurende klinische opname indiceert, zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing voor de maximale duur van zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest), zo frequent als de reclassering nodig acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 10 november 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/178179-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een
taakstraf van 100 uren,
subsidiair 50 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.J.H. van den Hurk-van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 december 2021.
Mr. D.L.J. Martens en mr. M.M.J.H. van den Hurk- van der Zanden zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.